Tuesday, October 27, 2009

Interview Wende Snijders: 'Ik wil keihard van twee wallen vreten'


In haar eentje zette Wende Snijders (1978) de afgelopen jaren het chanson weer op de Nederlandse kaart. Met haar nieuwe album NO. 9 slaat de bejubelde zangeres een andere weg in. “Ik hoop natuurlijk dat de mensen gaan dansen.”

Vuilnisbakkenras
“Wat muziek betreft ben ik een vuilnisbakkenras. Ik houd van Tom Waits tot Moby tot Dinah Washington. Maar ondertussen was ik gebombardeerd tot ‘het meisje van het Franse chanson’. Begrijp me niet verkeerd, dat is echt te gek. Maar ik ben niet alleen dát. Ik was klaar voor iets nieuws, voor een ander genre. Ik wilde de grenzen opzoeken.”
Wende Snijders komt uit de hoek van de kleinkunst, maar met het album dat ze in samenwerking met Jan van Eerd maakte plaatst ze zichzelf in een traditie van singer-songwriters. NO. 9 staat voor experimenteerdrang. Het is een Engelstalige plaat, met zelfgeschreven liedjes en invloeden uit de pop, dance en rock. Qua stijl kun je er weinig over zeggen, vindt ze. “Mensen vergelijken het met Joni Mitchell en de Beatles, maar ook met Tom Waits en Moloko. Het is een gruizig geheel geworden. Geen pop zoals Britney Spears die maakt. Het is een Wendeplaat.”

Eigen teksten
Voor het eerst verschijnt er een album waarop ze geen nummers van grootheden als Edith Piaf en Jacques Brel vertolkt, maar haar eigen teksten zingt. Een sprong in het diepe is het. “Het was geweldig om die plaat te maken en ik ben heel trots op het creatieve proces. Maar ik doe het uiteindelijk voor het publiek. Ik wil niet tussen de schuifdeuren staan. Het is superspannend, want ik wil wel dat de mensen dit mooi vinden.”
Het is geen definitieve breuk, benadrukt ze, maar tot eind november verruilt ze de theaters voor poppodia. “Ik houd heel erg van het theater, maar ik heb nog nooit clubs gedaan. En ik wil het allemaal. Ik wil keihard van twee wallen vreten. Ik heb iets heel theatraals, dat wil ik meenemen naar de poppodia. Ondertussen gaat het er in de clubs veel vrijer aan toe, hangt er een totaal andere energie dan in het theater. Het liefst maak ik een combinatie van die twee. Ik wil niet denken: dát hoort in het theater en dát niet. Ik wil de codes doorbreken en gewoon een knettergekke show neerzetten.”

Wende Snijders staat op 7 november 2009 in WATT met haar ‘NO. 9’ clubtour.
Read more!

Thursday, October 1, 2009

Achtergrond: Lowlands versus Woodstock


In 1969 vormde Woodstock een van de hoogtepunten van de tegencultuur van de jaren zestig. Veertig jaar later hebben de idealen van toen een marktwaarde als nooit tevoren. Het beste voorbeeld is Lowlands, waar verzet, individualisme en collectieve emotie consumptiegoederen zijn geworden.

Modder
Ze zijn er wel, mensen die naar een meerdaags festival gaan en in een hotel in de buurt overnachten. Maar echt populair is het niet. Want het hoort er toch bij? De modder, de rijen voor de douches, de harcore van de buren om zeven uur ’s ochtends, het lege luchtbed, het ontbijten met een plakkerig croissantje, tevergeefs wachten op de koffiewekker, halve liters warm bier drinken in de voortent. De viezigheid.
We tellen 150 euro neer voor een weekend en vervolgens kicken we op zomin mogelijk luxe. We klagen over de file op de heenweg, maar eigenlijk vinden we het wel wat hebben, zo sjokkend naast de auto op de dijk. Over je nek gaan om drie uur ’s middags? Nee, dat is echt niks…maar stiekem? En wakker worden in een vreemde tent, met een onderbroek over je hoofd getrokken en een colafles wodka-jus in je hand: ondanks alles toch een mooi verhaal.
Net als vroeger. Of zoiets.
Dit jaar is het vier decennia geleden dat Woodstock plaatsvond, vaak de moeder aller festivals genoemd. Nooit eerder kwamen op zo’n grote schaal populaire bands bij elkaar voor zo’n groot publiek. Een klein boerendorpje in de staat New York had ineens een half miljoen hippies op bezoek, uitgenodigd door vier onervaren twintigers die met moeite alle organisatorische hindernissen genomen hadden. Op het festival traden onder andere Jefferson Airplane, Joe Cocker, Jimi Hendrix, Creedence Clearwater Revival en Santana op. Er waren enorme plensbuien, driehonderdduizend bezoekers meer dan verwacht (en nog eens een miljoen tevergeefs onderweg) en er werden twee kinderen geboren. Volgens de overlevering stierven er ook twee. Een aan een overdosis heroïne, een ander werd al slapend overreden door een tractor.
Tot zover de nostalgie.

Vijftigduizend kaarten
Voor Lowlands worden jaarlijks ruim vijftigduizend kaarten verkocht, vooral aan studenten en succesvolle jongvolwassenen. Opbouwen van het festival duurt twee weken, afbreken gaat iets sneller. Het hele terrein is op de centimeter nauwkeurig ingedeeld. In het festivalweekend zelf loopt er naast de betalende bezoekers en de gasten nog eens bijna vijfduizend man personeel rond. Het is een kleine stad, met pinautomaten, een supermarkt, massagesalon, sauna, een klein ziekenhuis en beveiliging, heel veel beveiliging.
De Groningse filosoof Martin van Hees stelde een paar jaar geleden dat vrijheid een karikatuur geworden is. We willen vrij zijn, onafhankelijk. En het kan. No strings attached. Als we het festivalterrein opstappen valt er een last van ons af. Weg werk, weg studie, weg stress, weg met het saaie leven van de alledag. Raar natuurlijk, want we weten precies wat we gaan doen en de meeste mensen weten precies wat ze kunnen verwachten. Binnen zet de burgerlijkheid zich voort.
Woodstock was een dikke vinger naar de gevestigde orde, een bewijs van het geloof in een andere, betere wereld. Lowlands is, sinds de punkers eind jaren negentig met de security op de vuist gingen, al lang geen plaats meer waar het verzet zich manifesteert. Veel meer staat het festival in het teken van overgave. Overgave aan je eigen lusten, overgave aan anderen, maar ook de overgave aan de consumptie. Op zijn best gezegd is het een plek waar je alle behoeften op elk moment van de dag kunt bevredigen. Op zijn slechtst wordt je er als kapitaalkrachtige en gewillige bezoeker volgens de meest efficiënte methoden uitgekleed.

Grote boze kapitaal

De Duitse sociologen Theodor Adorno en Max Horkheimer zouden zeggen dat we hier voor het lapje gehouden worden. Simpel gesteld: het festival is een instrument van het grote boze kapitaal om ons tot makke lammetjes te maken. Ons verzet wordt gekanaliseerd en geïnstitutionaliseerd door commerciële partijen. Wat gepresenteerd wordt als alternatieve cultuur en muziek, is in feite niets anders dan een specifieke smaak uit het schap van de lachende heerser. En de avant-garde is neergeknuppeld.
Radicale, marxistische ophitserij waar we niets mee kunnen natuurlijk. Een festival als Lowlands loopt vol met politiek betrokken individuen en lang niet alles wat er gebeurt is voorzien, gepland door de organisatie. Er zijn onverwachte ontmoetingen om half vier ’s nachts, er zijn food fights bij de pannenkoekentent, er is een jongen in een kippenpak die tegen alle verboden in toch gaat crowdsurfen. Tot november genieten we na en vanaf dan beginnen we eigenlijk alweer aan volgend jaar te denken.
Tja, vrije wil.

Zelf kiezen
We kiezen helemaal zelf naar welke bands we gaan. We kiezen zelf voor een Ray Ban. We kiezen zelf voor Prosecco. We kiezen helemaal zelf voor zo’n leuk rieten hoedje. Voor een bakje met mie en gamba’s, voor zo’n tent die je in twee seconden opzet, voor Grolsch, voor een partytent, voor een biertje in de 24uurs-bar, voor nog een keer pinnen, voor camping twee, voor die ene broek, voor toch een joint. We kiezen zelf voor die laarzen.
Zelf. Kiezen.
We geloven in het individu, maar juist op een festival als Lowlands leidt dat tot een paradoxale situatie. Met z’n allen bij elkaar valt het op hoeveel we op elkaar lijken. Iedereen doet zijn stinkende best om uniek te zijn. Zo hard, dat we er geen van allen in lijken te slagen. Het is niet nieuw meer, zoals in 1969. We worden gedreven door andere krachten. We horen hetzelfde liedje nog een keer, we proberen het festivalgevoel te beleven zoals we denken dat een festivalgevoel beleeft hoort te worden, we roepen iets onderscheidends, over Wilders, over Marokkanen, over de president van Amerika. Of we trekken een shirt aan met een boodschap erop.
Alles is te koop.
Read more!

Portret: journalist Hunter S. Thompson (1937-2005)


Objectieve journalistiek is onzin, vond de Amerikaanse journalist Hunter S. Thompson. In de jaren zestig en zeventig maakte hij furore met felle, persoonlijke reportages waarin hij het grote gebaar niet schuwde. ‘Dus hij zei dat Nixon en zijn mensen een stelletje nazi’s waren. Nou en? Dat was toch ook zo?’

Extravagante levensstijl

De grootste sterren worden ingehaald door hun eigen roem. Ze komen in de schijnwerpers terecht met een reden, omdat ze iets goed kunnen. Maar op een gegeven moment brandt het licht zo fel dat ze van gekkigheid niet meer weten wat ze doen moeten. Vaak resten dan enkel nog de extravagante levensstijl en schandalige escapades. Bij Michael Jackson ging het de laatste jaren van zijn leven zelden meer over de muziek en zijn weergaloze shows, maar altijd over misbruikzaken, pretparken en geldproblemen. Van Lindsey Lohan weet misschien nog een handvol mensen dat ze ooit acteerde, maar de halve wereld is op de hoogte van haar drankverslaving.
Hunter S. Thompson (1937-2005) viel in de jaren zestig op met een keiharde, subjectieve vorm van journalistiek waarin hij technieken uit de reportage en de roman naar believen door elkaar gebruikte. Hij werd een cultheld, een verheven rebel. Maar naarmate zijn boeken beter verkochten en hij vaker in tv-programma’s te gast was, werd hij vooral beroemd door zijn drank- en drugsgebruik, zijn opvallende verschijning en het feit dat hij nooit te beroerd was om de zittende president de huid vol te schelden. Rock and roll. Niet voor niets is zijn meest bekende boek Fear and Loathing in Las Vegas (1972), een in drugs gedrenkte zoektocht naar de sporen van de American Dream. Voor de buitenwereld werd Thompson zijn alter ego Raoul Duke. Een brabbelende speedfreak - getooid in kort sportbroekje, Hawaïshirt, zonnebril en strandhoedje - die altijd een rinkelend glas bourbon in zijn hand had en een gevulde sigarettenhouder in de mondhoek. Er kwam een strip, de bekende film en langzaam verdwenen journalistiek en boeken naar de achtergrond. En dat is zonde, want rond 1970 was hij een van de meest invloedrijke schrijvende journalisten van Amerika.

Enorme kloof
Het begon allemaal met de Hells Angels. We spreken 1966. Thompson was via omzwervingen in Zuid- en Midden-Amerika en opdrachten voor de New York Herald Tribune, de National Observer en The Nation terecht gekomen in Californië. Hij was één van de vele schrijvers die in de loop van het decennium constateerde dat er een enorme kloof bestond tussen maatschappij en media, tussen de wereld op straat en de manier waarop die werd afgebeeld in kranten en tijdschriften. Natuurlijk, de bladen deden braaf hun werk zoals ze dat altijd gedaan hadden. Maar het oude kunstje bleek niet langer te werken in een tijd waarin sociale en culturele veranderingen elkaar in hoog tempo opvolgden.
Temidden van LSD en psychedelische muziek had de klassieke reportage afgedaan. Terwijl het land op zijn kop stond werden hele subculturen stelselmatig genegeerd. Want hoe beschrijf je de waanzin en afschuw bij een door president Nixon neergeslagen studentendemonstraties? Hoe leg je uit hoe het voelt om wasted on acid in een orgie terecht te komen? De enige manier om de roaring sixties te verslaan, meende hij net als ‘nieuwe journalisten’ als Joan Didion, Norman Mailer en Tom Wolfe, was door er niet van een afstandje naar te kijken, maar van binnenuit verslag te doen.
Waarom Thompson precies bij de Hells Angels terecht kwam is onbekend. Feit is dat hij een jaar lang intensief met de leden van de omstreden motorbende optrok. Het leidde tot Hells Angels: A strange and terrible Saga (1966), een grondig portret van een buitengesloten subcultuur, een sociologische studie naar de outlaw. Hij liet zien hoe een zooitje ongeregeld kan uitgroeien tot een door intellectuelen verafgode beweging. Hij onderzocht welke rol de nauwelijks geïnformeerde media speelden bij het tot stand komen van deze eigenaardige status. De houdbaarheid van het boek is enorm. Waar artikelen van collegajournalisten uit die tijd vaak een tikje bedaagd van toon zijn, heeft Thompsons stijl niet aan kracht ingeboet.

Ballen van een acteur
Nieuw was het niet, om literaire en journalistiek stijlen door elkaar heen te gebruiken. Naast de experimenten van zijn New Journalism-collega’s begaven schrijvers en journalisten zich al vanaf het einde van de negentiende eeuw in elkaars vaarwater. Alleen: de vorm die Thompson op den duur ontwikkelde, was zo anders dan alle eerdere experimenten dat hij met een nieuwe naam op de proppen moest komen: Gonzo-journalistiek.
Gonzo is gebaseerd op William Faulkner’s overtuiging dat de beste fictie veel dichter in de buurt komt van de waarheid dan welke vorm van journalistiek dan ook. Het is op zijn best te typeren als een kritische vorm van journalistiek waarin de auteur het middelpunt vormt en niet enkel verslag doet van de gebeurtenissen, maar ze zelf (al dan niet opzettelijk) beïnvloedt. Daarbij heeft de schrijver volgens Thompson de ogen van een fotograaf en de ballen van een acteur nodig. ‘De beste analogie van het ideaal zou zijn: een filmregisseur die zijn eigen script schrijft, zijn eigen camerawerk doet en het op de een of andere manier ook nog presteert om zichzelf in beeld te krijgen, als de protagonist, of in ieder geval als een hoofdfiguur.’
Het eerste en meest bekende voorbeeld was zijn verslag van de jaarlijkse paardenraces in Louisville. In ‘The Kentucky Derby is decadent and depraved’, een artikel dat in 1970 gepubliceerd werd in Scanlan’s Monthly, werd de toon gezet voor zijn manische stijl. Alle genre-afspraken gooide hij overboord en gangbare journalistieke principes als bondigheid, objectiviteit en nauwkeurigheid moesten het ontgelden. Zijn vaste illustrator Ralph Steadman en hij werden de hoofdpersonen. Aangezwengeld door de nodige verdovende middelen verbaasde het duo zich over de waanzinnige aanblik die de drank- en sportbeluste menigte bij het evenement bood. Ze kwamen geen moment in de buurt van de race zelf; het ware spektakel speelde zich af op de tribunes, in de bars en op de toiletten. ‘Het is een fantastisch gezicht - duizenden mensen die flauwvallen, huilen, paren, elkaar vertrappen en vechten met whiskyflessen.’

Misantroop wereldbeeld
Hoe terloops en triviaal Thompsons hilarische verhalen ook mogen aandoen, vrijwel altijd is er sprake van een ongekend serieuze grondtoon. Achter het clowneske en kluchtige portretten die hij schreef ging een misantroop wereldbeeld schuil. Het is een van de tegenstellingen die centraal stond in zijn leven en werk.
Hij was een legendarische journalist, maar schreef tegelijkertijd literatuur. Hij hield van Amerika, maar vervloekte bijna al haar presidenten. Hij was rockster, maar ook vader. Zijn werk is doordrongen van de politieke paranoia en maatschappelijke doemscenario’s, maar zijn schrijfstijl getuigt van een enorm optimisme en levenslust. Hij was een enorme wapenfreak, terwijl hij oorlogen van Vietnam tot Irak veroordeelde. Zijn specialisatie was sport, maar zijn beste boeken gaan over de Hells Angels, drugs en verkiezingen. Hij zoop, snoof, slikte en rookte als een maniak, maar stierf door een kogel uit zijn eigen geweer.
Tot zijn dertigste was het vooral spielerei wat hij deed, maar ergens aan het einde van de jaren zestig kwam het omslagpunt. Het was een mooi decennium geweest. Een tijd waarin het optimistische gevoel van een mogelijke overwinning zich als een olievlek over het land verspreid had. Voor Thompson was alles terug te brengen tot de aloude strijd tussen goed en slecht en de bijbehorende vraag welke van de twee sterker zou blijken te zijn. Even hadden ze met zijn allen gedacht dat het goed zou komen, dat de wereld maakbaar was. Toen bleek dat de hippies door hun roze zonnebrillen allemaal naar hetzelfde luchtkasteel hadden zitten kijken, sloeg dat bij hem in als een bom. In Fear and loathing in Las Vegas, geschreven in 1971, sijpelt de kater van de sixties door. Hij schrijft hoe de energie als een krachtige, hoge golf vanuit Californië de States in was gespoeld. ‘And now, less than five years later, you can go up on a steep hill in Las Vegas and look West, and with the right kind of eyes you can almost see the high-water mark - that place were the wave finally broke and rolled back.’

Verdoemenis
De utopische jaren bloedden dood, maar Thompson hield zijn vinger aan de pols. Hij werd vuriger, politieker. ‘When the going gets weird, the weird turn pro’, werd zijn gevleugelde uitspraak. Als symbool voor de degradatie van de Amerikaanse cultuur zag hij de opkomst van Richard Nixon. Alles wat rond 1970 misging of dreigde mis te gaan was in verband te brengen met deze ‘goedkope boef en genadeloze oorlogscrimineel’. In zijn artikelen liet hij er geen twijfel over bestaan: Nixon hielp het land naar de verdoemenis.
Hij zei eens: ‘Sommige mensen zullen zeggen dat woorden als ‘uitschot’ en ‘verderfelijk’ niet thuis horen in de objectieve journalistiek - wat waar is. Maar daarbij vergeten ze iets. Het waren de ingebouwde blinde vlekken van de objectieve regels en dogma’s die toestonden dat Nixon het Witte Huis binnenglipte. Op papier zag hij er zo goed uit dat je bijna ongezien voor hem kon stemmen. Hij leek zo all-American. Pas met subjectieve middelen kon je het hele, heldere plaatje zien. En dan werd pas duidelijk wat voor een enorme schurk het was.’
Hoe opmerkelijk zijn manier van journalistiek bedrijven was, bleek toen hij in 1972 officieel de overstap maakte naar de ‘serieuze’ journalistiek. Voor Rolling Stone ging hij verslag doen van de presidentsverkiezingen. Hij was toen al een beroemdheid, maar omdat niemand uit het politieke kamp de controversiële tijdschriften las waarin hij publiceerde, mocht hij als een gewone journalist mee op de campagnebus.

Ongeleid projectiel
Het leidde tot iets dat ze nooit eerder gezien hadden. De politiek, normaal het speelterrein van serieuze, saaie en pretentieuze journalisten, werd ineens bezien door de ogen van een hallucinerend en ongeleid projectiel. Zijn stukken waren geen saaie samenvattingen van persconferenties, maar deden smeuïg gewag van taferelen die achter de schermen plaatsvonden en gesprekken die zogenaamd off the record waren.
Hoofdrolspelers werden destijds nog niet afgeschermd van de media, dus journalisten en mensen uit het campagneteam zaten ’s avonds gewoon aan dezelfde bar. Dronken gesprekken waren aan de orde van de dag. Maar waar andere journalisten de roes zorgvuldig uit hun verslagen weerden, verweefde hij de drankwalm met stijl in zijn reportages. Drinken kon hij als geen ander - en zonder dat je iets aan hem merkte. ‘Op een avond had ik een eetafspraak met hem’, herinnert George McGovern, de toenmalige presidentskandidaat van de democraten, zich in de documentaire Gonzo: the Life and Word of Hunter S. Thompson (2008). ‘Toen mijn vrouw en ik bij Hunter waren gaan zitten en de serveerster aan tafel kwam, zei hij: “Breng me drie margarita’s en zes bier.’ Het meisje lachte een beetje en zei: “Verwacht u nog andere mensen meneer?” Waarop hij zei: “Nee, zoek uit wat deze mensen willen. Maar breng mij drie margarita’s en zes bier.”’
Het ging hem fantastisch af. Zijn met bespiegelingen, vermoedens en beschuldigingen doorspekte reportages uit die tijd droegen flink bij aan het succes Rolling Stone. Het waren tijden waarin de naargeestige voorspellingen en de fear and loathing (angst en walging) gretig aftrek vonden. Bij het tijdschrift, dat in 1967 door Jann Wenner opgericht was, behandelden ze hem als hun sterspeler. Hij kon alles maken: verschijningsdata werden verschoven, artikelen herschreven. Hij kreeg zelfs een faxmachine - die liefdevol de mojo wire gedoopt werd - mee zodat hij de pagina’s vanuit zijn typemachine direct naar de redactie kon sturen.

Voetsoldaat van de tijdgeest

Waarom is niet precies duidelijk, maar in 1974 verschenen de eerste scheuren in het succes. Hij reisde naar Zaïre om de bokswedstrijd tussen Mohammed Ali en George Forman bij te wonen, maar besloot daar aangekomen dat het gevecht het bijwonen niet waard was. Tijdens ‘the Rumble in the Jungle’ lag Hunter S. Thompson in het zwembad van zijn hotel. Hij mistte de legendarische knokpartij. ‘Dat was het begin van een periode van verslechtering’, zei hoofdredacteur Wenner later.
Lange tijd was hij voetsoldaat geweest van de tijdsgeest, maar in de jaren tachtig en negentig leek hij zijn magische krachten niet langer de baas. Als je zo gek als een deur was, kon je maar beter zorgen dat je ervoor betaald kreeg, vond Thompson, anders liep het slecht met je af. Inderdaad: toen hij niet langer de wereld bestreed met zijn scherpe pen deden zijn rare fratsen belachelijk aan. Hij kwam vaker in de aandacht door anekdotes uit de persoonlijke sfeer dan door professionele prestaties. Hij schreef nog weleens een stuk, verscheen op televisie, maar het werd nooit meer zo goed als in zijn jeugdige topdagen. In publieke optredens hoereerde hij zichzelf schaamteloos als Raoul Duke. ‘Hij werd een gevangene van zijn eigen roem’, aldus Wenner.
Op een februarimiddag in 2005 schoot hij zichzelf door het hoofd. Hij was toen 67, zeventien jaar ouder dan hij had willen worden. Hij had er geen lol meer in, schreef hij. Misschien was het de leeftijd, misschien de tijdsgeest die hem voor de tweede keer bij de strot nam. De verkiezing van Bush jr. had hem depressief gemaakt. Het was Nixon all over. Paranoia. Oorlog. Angst. Walging. Nee dank u, geen tweede keer. ‘The lid is on. Loose Lips Sink Ships. Don’t say anything that might give aid to the enemy.’


Lezen Naast zijn bekendste boek Fear and loathing in Las Vegas (1972), over een zoektocht naar de keerzijde van de American Dream en de kater van de sixties, publiceerde Thompson slechts één roman. The Rum diary gaat over de avonturen van een jonge journalist op San Juan, Puerto Rico. Het is geschreven aan het begin van de jaren zestig, maar pas in 1998 gepubliceerd. Johnny Depp, die eerder betrokken was bij Fear and loathing, is bezig met een verfilming. Zijn beste journalistieke werk is terug te vinden in Hells Angels: a strange and terrible saga (1966), Fear and loathing on the campaign trail ’72 (1972) en de verzameling essays The great shark hunt (1979).
Read more!

Wednesday, September 30, 2009

Interview Tommy Wieringa: 'Ik wil het beest temmen'


Tijdens het eerste weekend van oktober staat de schouwburg in het teken van het literaire festival Geen Daden Maar Woorden. Tommy Wieringa (Joe Speedboot, Caesarion) is een van de voordragende auteurs.

U verzorgt op GDMW een dubbeloptreden met Jaap Scholten. Wat kunnen we daarvan verwachten?
“Jaap en ik komen die middag terug uit Budapest. Hij woont in Hongarije en in zijn Habsburger sprookjeskasteel gaan we allebei proberen om in tien dagen een novelle te schrijven. Grote kans dat onze voordracht daar iets mee te maken heeft. Aan de andere kant: ik houd helemaal niet van vlug schrijven en het moet wel goed wezen. Dus misschien lezen we wel iets heel anders.”

Is het fijn om te doen, voordragen?
“Ik houd wel van het licht. Het is goed om te zien of je het beest kunt temmen. Dat heeft te maken met mijn sterk competitieve instelling, ik wil weten of ik kan winnen. Bij het schrijven weet je dat niet. Voorlezen is iets heel bijzonders, als het lukt. Het is namelijk echt zo je het niet alleen doet. De stemming van de zaal is van het allergrootste belang. Als je daar staat merk je al heel vlug hoe het zit. Wat je je kunt permitteren en wat er te halen valt. Het zijn dingen die in de avond geschreven staan.”

Noemt u eens een schrijver die er goed in is.
“De enige die het echt kan, is Tom Lanoye. Die weet precies wat hij doet en van elk woord hoe het moet klinken. Ik heb eens een tijdje samen met hem opgetreden. Dan merk je hoe hij dat doet: even wachten, stiltes rekken. Je kunt veel langer stil zijn dan je denkt.”

Heb je dit soort dingen nodig als schrijver?
“Een auteur kan natuurlijk zonder voordragen. Net zoals hij ook zonder wekelijkse stukjes kan. Maar de rondvliegende blaadjes van een column lenen zich goed voor zo’n avond en ik kom zo toe aan dingetjes die in romans geen plaats hebben. Kleine overwegingen, anekdotes, reisverhaaltjes; dingen waarop ik erg gesteld ben en waarvan ik vind dat ze horen bij mijn werk. De enige opdracht die een schrijver werkelijk heeft is het schrijven van meesterwerken. De rest is in wezen allemaal onzin, maar het is zulke leuke en goedbetaalde onzin dat ik het graag doe.”

Het volledige programma van Geen Daden Maar Woorden festival, op 2 & 3 oktober in de Rotterdamse Schouwburg, is te vinden op gdmw.nl.
Read more!

Nothing Personal (Urszula Antoniak) - ****


Waarom de jonge vrouw haar huis leeghaalt en vertrekt met alleen een rugzak weten we niet. Ook als ze tijdens haar zwerftocht op het erf van een norse Ier belandt, wil ze niet over haar situatie vertellen. Ze maken een afspraak: de vrouw werkt voor eten, maar zodra er vragen gesteld worden gaat ze er vandoor. Het werkt: beiden kunnen maar in beperkte mate gezelschap verdragen.
Het verhaal ontrolt zich traag, maar Antoniak is consequent en gaat niet met de film aan de haal. In een omgekeerde paringsdans draaien de twee personages om elkaar heen. Ierland blijkt de perfecte plek voor een drama over onuitgesproken emoties. Het is een ruw decor, met grimmige bergpartijen, veel wolken en een zwart meer. Maar gestaag lijkt de zoekende ziel van de roodharige vrouw haar plaats te vinden en op te gaan in de herfstkleuren van het landschap. In prachtige beelden registreert de camera van Daniël Bouquet geduldig de minieme veranderingen.
De terughoudendheid van de film leidt tot een beklemmende nieuwsgierigheid. Wat is het verleden van deze twee dat ze deze eenzame afzondering verkiezen boven een leven tussen de mensen? In het oude huisje speelt Antoniak met de verwachting van de kijker. Ondertussen laat ze steeds genoeg van haar personages zien om ze sympathiek te vinden. We zien hun onvolkomenheden en rare gedrag door de vingers terwijl we niets van ze weten. Het leidt tot een boeiende film die zonder veel dialoog de diepste krochten van de menselijke ziel afspeurt.
Read more!

Carmen van het Noorden (Jelle Nesna) **


Carmen van het Noorden begint als een lange videoclip, met glimmende beelden van nachtelijk Rotterdam, pompende beats en de teksten van rapper Duvel. Versneden met de donkerbruine beelden van Tygo Gernandt, die op zijn kamer ligt te drinken, zorgt het voor een aardig, melancholiek begin. Je zou het haast veelbelovend kunnen noemen. Als de hoofdrolspeler na een paar minuten zijn mond open doet gaat het echter verkeerd.
Het verhaal: Joz (Tygo Gernandt) is een onervaren agent in de grote stad die op het punt staat te gaan trouwen met een Marokkaans meisje. Een broekie met een lastige jeugd, maar hij popelt om zijn leven op de rails te krijgen. Dat lijkt even te lukken als hij onverwacht de moord op een prostitué mag gaan onderzoeken. Maar nee, de speurtocht leidt hem al snel naar de vurige straatmeid Carmen (Sanguita Akkrum), die zijn relatie en zijn toekomst op losse schroeven zet.
Akkrum spat van het scherm af, het moet gezegd worden. De rest van cast maakt echter totaal geen indruk. Gernandt heeft een goede gemene kop, maar zodra hij iets moet uitbeelden dat bij verdriet of liefde in de buurt komt staat hij gelijk te jammeren als een baby. De film heeft bovendien een scenario dat alle kanten uitschiet. Tel daar een serie drakerige CSI-flashbacks en kluchtige politieclichés bij op en je hebt een hedendaagse bewerking van een klassiek verhaal die de plank aardig misslaat.
Regisseur Jelle Nesna treedt met deze film in de voetsporen van zijn opa, die het verhaal in 1919 in een stomme film verwerkte. De echo van de tragedie klinkt door in de eigenzinnige opbouw en de manier waarop de personages gestaag hun eigen graf graven. Nesna heeft echter teveel concessies gedaan, waarvan opzichtige sponsoring door een energiedrankje en het Rotterdamse jongerenjaar het meest in het oog springen. Carmen van het Noorden is op zijn beste momenten energiek en origineel, maar weet over de gehele linie niet te overtuigen.
Read more!

Friday, May 1, 2009

Interview Jan Jaap van der Wal: 'Het mag pijn doen'


Jan Jaap van der Wal doet oprecht zijn best de wereld een beetje beter te maken. De jonge cabaretier over vertrouwen, streven naar kwaliteit en de eigenaardige werking van televisie. ‘Het lijkt wel of het publiek sneller afhaakt.’

Heel af en toe slaat het ook bij Jan Jaap van der Wal toe, het idee dat hij iets voorstelt. ‘Als je heel veel interviews geeft en alles wat je doet opgepikt wordt door de media, denk je op een gegeven moment: dan ben ik blijkbaar iemand.’
Dat is het grote gevaar, denkt hij. Gelukkig gaat er dan meestal iets fout op het podium, waardoor hij beseft dat er nog genoeg werk aan de winkel is. Het theater houdt hem scherp, nederig. ‘Maar neem iemand als René Froger. Ik bedoel: ik zal best wel iets raars hebben, maar ik zal nooit in een bijstandswoning gaan wonen voor een tv-programma. Het zou je voorgesteld worden, de hele dag zo’n cameraploeg in je huis. Als je daar ja op zegt, dan deug je toch gewoon niet? Dan vind je jezelf echt heel erg belangrijk. Balkenende mag zichzelf belangrijk vinden, want dat is ie ook. Maar René Froger? Echt niet.’

Verwassen Batmanshirt
Het is april. Buiten vegen gemeentewagens de Amsterdamse Nieuwmarkt schoon en slingert een moeder op een bakfiets tussen een stel studenten door. De stad maakt zich klaar voor de dag. Jan Jaap van der Wal - verwassen Batmanshirt, grijs colbert los om de schouders, zonnebril in het dunne, blonde haar - zit met zijn rug naar het raam, waardoor de felle ochtendzon naar binnen schijnt. De slaap hangt hem nog in het gezicht.
De energieke bevlogenheid en het scherpe cynisme die hij op het podium debiteert hebben plaatsgemaakt voor nuance en bescheidenheid. Hij is een rustige jongen van 29, soms een tikje verlegen zelfs. Met een sterke mening en een bovengemiddelde betrokkenheid, dat wel, maar ook met twijfels en zelfkritiek. Iemand die zich verontschuldigt voor zijn hooikoorts als hij bij de serveerster om servetjes vraagt en smakelijk lacht als hij een BN’er genoemd wordt.
Beroemdheid, wat heb je eraan. Ook bij Comedytrain, de club waar hij artistiek leider is, komen jongelingen tegenwoordig binnen met het idee het wel even te gaan maken. Dat slaan ze er gelijk uit, zegt hij. Het gaat erom dat je iets te vertellen hebt, de rest is onzin.

Zeventiende
Van der Wal begon jong. Op zijn zeventiende deed hij auditie bij Comedytrain, waar toen Raoul Heertje, zijn huidige Dit was het nieuws-collega, aan het roer stond. Als cabaretier debuteerde hij in 2001 met het soloprogramma Out Now, gevolgd door Staat (2003) en BSUR (2005). In 2007 was hij verantwoordelijk voor de oudejaarsconference, waarmee hij zichzelf in het rijtje Wim Kan, Freek de Jonge en Youp van ’t Hek plaatste. Het afgelopen seizoen stond hij op de planken met het programma Zonder Band.
‘Zijn grappen hebben bijna altijd een serieuze lading’, aldus NRC Handelsblad. ‘Nederland wordt er echt een beetje aangenamer door als hij zijn mond open doet’, vond de Volkskrant. Van der Wal toont zich in zijn show ouderwets geëngageerd. Hij trekt fel van leer tegen de institutionalisering van het wantrouwen in Nederland en tegen de luiheid die daaraan ten grondslag ligt. Mensen mogen best iets beter hun best doen, stelt hij.
Toch is het een optimistisch programma. Minder hard dan zijn eerdere shows en met het gitaarspel van Edoardo Righini als fluwelen omlijsting. ‘Toen ik het vorige programma maakte, was Theo van Gogh net vermoord en hing er een enorme spanning. Dan moet je daar iets mee. Die spanning is nu weg, alleen wordt die nu telkens wel weer aangewakkerd. Om niets. En daar wilde ik het dan nu over hebben. Over het verdwijnen van onze cultuur bijvoorbeeld.’

Angstzaaierij

Hij maakt zich op het podium niet kwaad over de angstzaaierij in het land, maar kiest voor de vriendelijke benadering. Wees nou maar niet bang, betoogt hij in zijn show; Marokkanen gaan er heus niet met onze duinen vandoor. En: iedereen is heus wel te vertrouwen. ‘Ook Geert Wilders. Die is heel oprecht in wat hij vindt. Hij zit er totaal naast, maar wel op een gemeende manier.’
Hij roert in zijn thee. Naïef is het niet, zegt hij. Daarvoor heeft hij er te goed over nagedacht. ‘Ik denk dat de mens van nature goed is. Iedereen wordt op een bepaalde manier kwetsbaar geboren en probeert het beste van zijn leven te maken. Het gaat mis op het moment dat je teleurgesteld raakt in keuzes die je hebt gemaakt, als mensen om je heen succes krijgen en jij dat niet kunt hebben. Dan ga je rare sprongen maken.’ Zachter: ‘Alleen ja, ik denk wel dat iedereen goed is.’
De vertwijfeling in zijn stem is typerend voor Van der Wal. Vaak poneert hij een stelling, om die gelijk daarna weer te ontkrachten. Hij relativeert veel, is minder stellig dan op het podium. ‘Ik moet in die show natuurlijk een kant kiezen. Zeker in humor. Ik ben heel erg voor de nuance, maar in je show moet je ergens extreem voor gaan. Je moet het op een bepaalde manier duidelijk maken. Het herhalen van dingen - dat we met zijn allen leuke mensen zijn die te vertrouwen zijn bijvoorbeeld - is daarbij een stijlmiddel.’

Stugge zaal

Het is een vak, cabaret. Hard werken. Dat merkt hij als het even niet zo lekker gaat. Gisteravond nog, in Den Helder, had hij een stugge zaal voor zich. Lastiger publiek dan in Amsterdam of Rotterdam, waar hij veel energie terugkrijgt. ‘Dat maakt het een stuk makkelijker. En als het voor mij makkelijker wordt, kan ik ook andere dingen doen. Dan heb ik in mijn hoofd ruimte over om te improviseren of er nog iets extra’s erbij te verzinnen. Als je de hele tijd denkt: ik moet werken, werken, werken, dan lukt dat niet. Soms mag het wel wat makkelijker gaan. Het is mijn zesde programma, dus je mag hopen dat het publiek inmiddels een beetje weet wat ze kan verwachten.’
Vanavond staat hij weer in Den Helder, zegt hij met een glimlach, dus kan hij het misschien goedmaken. Toch moet hij onderkennen dat het soms lastig is om een zaal voor zich te winnen. ‘Mensen kennen mij van Dit was het nieuws, dus die denken dat het de hele tijd dat is. Maar dat is het niet, ik maak theater. Het is niet zo dat die mensen zich dood vervelen, maar het is wel wat anders, als iemand anderhalf uur lang aan het woord is. Het publiek moet een bepaalde boog kunnen maken en opvallend genoeg gaat dat minder goed dan een aantal jaren geleden. Het lijkt wel of het publiek sneller afhaakt, mensen minder concentratie kunnen opbrengen. Misschien heeft het met opvoeding te maken, misschien met de macht van televisie, maar het moet allemaal snel-snel-snel.’
En dat terwijl hij nu juist vooral een verhaal wil vertellen. Dat botst wel eens met de ontwikkeling die cabaret doormaakt, verzucht hij. In een tijd waarin elke omroep een eigen oudejaarsconference heeft, hangt om de podiumkunst een aura van gezelligheid en onbezorgd lachen. ‘Iedereen moet doen wat hij wil, maar ik vind dat je ook iets moet kunnen zeggen naast je grappen. Goed, er zijn mensen die alleen maar lol maken - dat heeft op zich ook een positieve boodschap in zich - maar ik houd wel van iemand waar je iets van moet vinden. Waardoor je geërgerd raakt, of vrolijk wordt. Als je weet dat je keihard gaat lachen, en dat gebeurt dan ook de hele tijd, wordt je alleen maar bevestigd. Juist de omkering is interessant: het mag raken, het mag pijn doen, het mag ongemakkelijk zijn.’

Geniale geesten
Collega Hans Teeuwen, die in Nederland niet meer actief is als cabaretier, verwees geëngageerd cabaret ooit naar de prullenbak. Daarvoor ontbreekt het in Nederland aan geniale geesten, stelde hij. Van der Wal: ‘Hij gooit natuurlijk ook een knuppel in het hoenderhok. Ik denk wel dat er denkers zijn onder cabaretiers. Freek de Jonge vind ik wel een denker. Maar ze zijn zeldzaam, mensen die vanuit een bepaald perspectief een voorstelling maken. Ik probeer dat ook te doen.’
De oprechte verontwaardiging en ongecamoufleerde overtuiging worden hem niet door iedereen in dank afgenomen. In Zonder Band opent hij met het voorlezen van een aantal scheldkanonnades die hij op internet over zichzelf vond. Allemaal dankzij de paar uur die hij per maand op tv is. Leuk is het niet, maar aan de kritiek die hij als bekende Nederlander over zich heen krijgt is hij inmiddels gewend. ‘Het is net als vroeger, dat je een proefwerk had gemaakt en een drie kreeg. Je gaat niet dood, en je gaat ook niet van school af, maar het gaat om dat moment…’ - hij trekt zijn schouders en wenkbrauwen omhoog, niet begrijpend - ‘…dat je denkt: hè??’

Oprukkend populisme
Hoewel hij er niet over peinst om door dit soort akkefietjes de handdoek in de ring te gooien, werpt het wel vragen op over de wereld waarin we nu leven. Hij is fel gekant tegen het oprukkende populisme, dat mede dankzij de televisie hoogtij viert. Waarom moet alles altijd maar voor iedereen leuk zijn, vraagt hij zich hardop af. Hij doet zijn best om zich er tegen te verzetten. In zijn show, maar ook in Dit was het nieuws, waar ze nog wel eens buiten de gebaande paden proberen te treden. Binnen de grenzen van het format, dat al dertien jaar bestaat, pogen ze inhoudelijk te vernieuwen en ongewone gasten uit te nodigen. ‘Maar dat is lastig: mensen willen mensen zien die ze al kennen. Dat is een raar fenomeen. Als je iets anders doet, doe je niet meer mee.’
Het leidt tot een verschraling van het televisieaanbod, stelt hij. En zelfs de publieke omroep, die volgens Van der Wal ‘a priori ingesteld is om dat te bewaken’, danst naar de pijpen van de massa. ‘Als het niet gelijk lukt is de tv geneigd om te zeggen: dan doen we het niet. Terwijl je mensen ook gewoon een kans moet geven. Dit was het nieuws heeft nooit hoog gescoord in de eerste drie jaar, maar mocht het toch blijven proberen. Dat is in deze tv-wereld wel anders. Alles draait om de kijkcijfers. Als iets niet loopt, is het meteen weer weg.’
In een eerder interview noemde hij het ooit een incestueus gebeuren. Zou daar verandering in komen nu er een aantal hongerige aspirant-omroepen voor de Hilversumse poorten staan te trappelen? Van der Wal betwijfelt het. GeenStijl bijvoorbeeld, die met PowNed in de race is voor een plaats in het bestel, noemt hij ‘naar’ en ‘nihilistisch’. Als je iets maakt, zegt hij, moet dat zijn vanuit een innerlijke drang. En die ontbreekt bij GeenStijl. ‘Het is wel jong, maar niet positief jong. Ik denk dat die jongens net zolang doorgaan tot ze worden over gekocht. En dan zijn ze heel rijk, of zoiets. Dat schoppen vinden ze leuk, maar er zit uiteindelijk niets achter. Tenminste, dat is mijn idee. Ik heb die Dominique Weesie nog nooit op een filosofie kunnen betrappen.’

Interne noodzaak
Alles heeft voor hem met beweegredenen te maken, met passie. Je moet iets maken vanuit een interne noodzaak, omdat je het leuk vindt. Collega Youp van ’t Hek zei ooit: ‘Als spelen werken wordt, dan stop ik.’ Het is hem op het lijf geschreven. Terwijl andere cabaretiers soms twee jaar met dezelfde voorstelling op het podium staan, probeert hij elk seizoen met een nieuw programma te komen. Want veel variatie zit er niet in, in zo’n theatertoer. ‘Feitelijk ben je gewoon naar een stad aan het rijden om te checken of die grap die jij bedacht hebt nog steeds leuk is.’
En dat kan tien keer, twintig keer, maar na 125 voorstellingen heeft hij het echt gezien. De kunst is om, nog voordat de verveling toeslaat, iets anders te gaan doen. ‘Dat je weet dat je iets doet, maar dat je ook weet dat er de volgende maand weer iets nieuws komt. Ik ben in de gelukkige omstandigheid dat ik daarin alle vrijheid heb. Ik kan overal ja of nee op zeggen, dat is echt leuk. Soms denk ik dan: bekijk het. Maar ook vaak: ja, wel leuk.’

Crisisconference
Het gaat erom dat je je blijft ontwikkelen, meent hij. Dat idee lijken mensen tegenwoordig een beetje kwijt te zijn. Zijn volgende programma, de oudejaarsconference van 2009, wordt dan ook geen standaard one man show. Het wordt een crisisconference, spectaculair en theatraal. Met een geheven vingertje, ongetwijfeld. Maar ook met een hoop grappen. Het blijft tenslotte cabaret.
Dat is de vorm die hem het beste past. Op het moment, want het kan heel goed zijn dat hij over een paar jaar aan een boek of film begint. Om gelijk te nuanceren: ‘Ik zeg dat nu wel heel erg makkelijk, maar dan moet je weer helemaal vanaf onderaan beginnen om dat te leren. Cabaret kende ik elf jaar geleden ook nog niet, maar nu ben ik op een punt dat ik kan zeggen: dat kan ik wel, die vorm beheers ik. Andere vormen beheers ik nog niet, maar ik ben er wel benieuwd naar.’
En natuurlijk is er straks gelijk Dit was het nieuws. Anderhalve maand extra goed de kranten lezen en zes vrijdagen opnemen. Dat blijft een uitje. ‘Dan heb ik zo’n leuke avond met Raoul en met Harm en met al die mensen.’ Hij zegt het op zachte toon, nederig bijna. ‘En ja, het komt dan ook nog op tv. Maar dat maakt mij niet zo heel veel uit eigenlijk.’



Jan Jaap van der Wal
1979 Geboren in Leeuwarden
1997 Auditie Comedytrain
2001 Teamcaptain bij Dit was het niews
2001 Solodebuut Out Now
2006 Artistiek leider Comedytrain
2007 Oudejaarsconference Onderbewust
2008-2009 Zonder Band
Read more!

Thursday, March 19, 2009

Recensie: La vie moderne (Raymond Depardon) ****


Raymond Depardon maakte met La Vie Moderne een vertederend portret van het boerenleven in een leeglopend Frans bergdorpje. Oprecht geïnteresseerd toont hij hoe de bewoners zich staande houden terwijl ze ingehaald worden door de tijd.
We hebben heimwee. Heimwee naar een authentiek leven dat wij weliswaar nooit geleid hebben, maar dat ergens in het verleden bestaan moet hebben. Terwijl China oprukt en de wereld steeds kleiner wordt zien we met lede ogen aan hoe onze cultuur in rap tempo erodeert. Ondertussen vragen we ons af wie we nu eigenlijk zijn, kopen we ons suf aan spirituele magazines en voelen we de collectieve vertedering bij een zondagavond Boer zoekt vrouw.
La Vie Moderne speelt daarop in, getuige de enorme belangstelling op internationale festivals. De film begint een vooruitrijdende camera op een landweggetje in de Cevennen en eindigt op dezelfde manier, achteruitrijdend door een verlaten, winderig heuvellandschap. Het dorpje dat centraal staat in Depardon’s documentaire ligt in totale afzondering, achter bossige bergen en wuivende velden. Een andere wereld, ver weg van het drukke stadsleven, de altijd trillende telefoon en maatschappelijke druk. Authentiek. Overzichtelijk.

Stugge vertellers
In het derde en laatste deel van zijn plattelandstrilogie bezoekt Raymond Depardon de weinige mensen die het dorp (nog) niet verlaten hebben. Het is de laatste generatie die nog voeling heeft met het land. Het zijn stugge vertellers met doelmatige antwoorden. Er zijn problemen met het vee: ziekte, dood of de al dan niet gedwongen verkoop ervan. En de bewoners worden geteisterd door ouderdom, eenzaamheid, de groeiende generatiekloof en gebrekkige inkomsten. Het versterkt het gevoel dat we getuige zijn van iets dat onherroepelijk verdwijnt.
Wat opvalt is de interviewtechniek van de regisseur. Tijdens de gesprekken vallen regelmatig flinke stiltes, maar waar een ander deze zou opvullen met een vervolgvraag, laat Depardon de camera geduldig draaien. Op een oude tractor, tussen het wuivende gras, confronteert hij een veertigjarige boerenzoon met diens bekentenis dat hij eigenlijk helemaal geen boer wil zijn. Het resultaat is een serie grimassen en gedraai met zijn vierkante kaak, als een kind dat het antwoord op een rekensom niet weet. Hij is niet gewend aan de zingevingsvragen die wij onszelf dagelijks stellen. Als hij, na weer een lange stilte, uiteindelijk door de regisseur bedankt wordt draait hij het sleuteltje snel om en schiet hij er vandoor. Opgelucht.

Eerlijkheid
La Vie Moderne wordt gekenmerkt door de eerlijkheid die we ook in Het is een schone dag geweest (1993, Jos de Putter) en Paul dans sa vie (2005, Rémi Mauger) zagen, met het verschil dat Depardon de lachers ook op zijn hand heeft. Op kunstige wijze weet hij de dorpelingen hilarische uitspraken te ontlokken. Zo zijn er de twee hoogbejaarde, maar vrijgezelle broers, die nadrukkelijk te kennen geven dat ze niet blij zijn dat hun eveneens volwassen neef via een contactadvertentie een vrouw aan de haak heeft geslagen. ‘Ze loopt me de hele dag te commanderen. Niemand hoeft mij te vertellen wat ik moet doen!’
Soms ontstaat de indruk dat Depardon het wel erg gemakkelijk gehad heeft. Immers: hij hoefde alleen de camera te laten draaien en dan kwamen de gekke, lompe of ontroerende woorden vanzelf. Dat is niet helemaal terecht. De regisseur - tevens fotograaf - haakt met zijn thematiek misschien makkelijk in op de in de samenleving aanwezige behoefte aan authenticiteit, maar ontstijgt de gangbare plattelandsromantiek. Tegelijk brengt hij het soms tragische boerenleven zo in beeld dat je er wel verliefd op moet worden. Het taaie, ruwe bestaan is in parelachtig contrast met het pure, idyllische landschap.
Read more!

Saturday, February 28, 2009

Recensie: Il Divo (Paolo Sorrentino) ***


Grimmig en zwaar gestileerd drama over Giullio Andreotti, Italiës belangrijkste politicus van de afgelopen halve eeuw. Andreotti, die zitting had in 33 van de 59 naoorlogse regeringen en zeven keer minister-president was, was een van de voornaamste vertegenwoordigers van de Democrazia Cristiana (de Italiaanse christen-democraten) tot die partij aan haar einde kwam als gevolg van de operatie ‘Propere Handen’.


Complex
Zijn persoonlijkheid is zo complex en ambigu en zijn leven zo groots dat regisseur Paolo Sorrentino (van het veelgeprezen ‘Le Consequenze dell’Amore’) dacht dat hij het niet in een speelfilm zou kunnen vatten. Die zorg is enigszins terecht, want ‘Il Divo’ is allesbehalve een makkelijke film. Sorrentino komt met een gekunstelde structuur waarin acteur Tony Servillo feilloos een ongrijpbare, neurotische Andreotti neerzet. De politicus grossiert in filosofische oneliners en beweegt zich in een web van relaties dat alleen te begrijpen is met een gedegen kennis van de roerige Italiaanse politiek.

Parels van beelden
Sorrentino strooit veelvuldig met cinematografische stijlfiguren, wat parels van beelden oplevert. Vooral het eerste halfuur, waarin het kabinet geïntroduceerd wordt en de eerste dissidenten vermoord worden, blinkt uit door een effectieve montage en intelligente beeldgrapjes. Hoe mooi ook; op den duur verdrinkt de regisseur in zijn eigen verbluffende veelvormigheid. Mogelijk is het een poging om de ongrijpbare politicus recht te doen met zo’n complexe interpretatie, maar Il Divo zit zo ingenieus in elkaar dat de film eraan ten onder gaat.
Read more!

Friday, February 27, 2009

Opinie: Beste Matthijs van Nieuwkerk


Ik weet niet of het aan jou ligt, misschien, maar ik ben je zat. Het is ook mijn fout, ik heb me laten gaan. Ik heb gedacht, gehoopt dat er meer was, maar me vergist en ik ben te lang blijven wachten. Elke mogelijkheid greep ik aan om je te zien, en mijn god wat was dat vaak. Misschien was het het tijdstip, de gewenning bij het eten. Avond aan avond jouw vlotte babbel, de ziekelijke veelzijdigheid, het puberale gedweep met muzikanten en schilders en schrijvers. Hoe vaak ik je niet overdreven liederlijk heb horen praten over de grote Reve, over de moeder aller actrices, over de meesterlijke streken van Chagall. En dan die Charles Aznavour van je: gat-ver-dam-me. ‘De beste zanger die ooit geleefd heeft’, schrijf je telkens weer. De beste zanger ooit, de zelfingenomenheid druipt er vanaf. Wat je probeert te presenteren als een bescheiden liefdesverklaring - ‘ach kijk eens: ook de grote Matthijs heeft maar een klein hartje’ - is niets meer of minder dan goedkoop sentiment, de broze nostalgie van een man die zichzelf niet meer is.

Groter raadsel
Ik weet niet wie je bent. Iedereen schijnt je te kennen, maar voor mij wordt je een steeds groter raadsel. Ik hoor de mensen over je praten. Vrouwen vinden je leuk omdat je aantrekkelijk bent en een tikje ondeugend, mannen vinden je leuk omdat je zo makkelijk over voetbal, muziek, en boeken lult. Ik vond die dingen ook. Vroeger straalde je nog wel eens een sprankje originaliteit uit, nu heb je jezelf zo vaak herhaald dat je een wandelend cliché geworden bent. Als er een Matthijs, de Musical komt, en het zou me niets verbazen, kan elke middelmatige acteur de rol vertolken. Het enige wat hij hoeft te kunnen is zijn wenkbrauwen op een quasi-intellectuele manier onafhankelijk van elkaar bewegen. Als hij daarbij precies de juiste verhouding van geveinsde interesse en drammerig enthousiasme weet te mixen wachten er volle zalen. Want de mensen zijn dol op je, nog altijd. Ik twijfel wel eens of ik ze moet vertellen hoe ik over je denk, of ik hun naïeve adoratie moet besmeuren. Misschien is het beter zo, dat onze wegen scheiden zonder dat iemand er wat van weet. Je stelt de mensen gerust, je bent er voor ze op gezette tijden, jij geeft ze het idee dat ze weten wat er toe doet. Jij geeft mensen het idee dat ze wat voorstellen, slim zijn, terwijl ze de hele tijd naar een omhulsel kijken. Een marionet die danst bij de gratie van de mannen achter de schermen.

Parasieten
De hele Amsterdamse grachtengordel lijkt bij je in de klas te hebben gezeten en ze willen je allemaal. Want als ze bij jou zijn komt het goed. Net als je mij een gevoel van veiligheid en volledigheid gaf, krijgen ook zij dat geserveerd. Parasieten zijn het. Of jij, want jij hebt hen net zo goed nodig. Zonder hun praatjes, hun boeken, theaterstukken, cd’s, politieke voorkeuren, grapjes, zonder al hun interessante eigenschappen, gekke passies, grote monden en mooie vrouwen ben je niks. In je eentje kun je het gesprek nog geen kwartier gaande houden. Zolang er niemand is om een grap aan te geven, een kunstje te doen of een verhaal te vertellen is het stil aan tafel. Maar je laat het nooit stil zijn! Ik heb je zo vaak gesmeekt om nu een keer stil te zijn, rustig te blijven, de tijd te nemen. Maar dan gier je er weer vandoor. En ja ik weet het: de wereld draait doorrrrrr.

Persiflage
Wat me nog het meest irriteert is dat je zelf niet doorziet hoe je een persiflage van jezelf aan het worden bent. Hoe je jezelf aan alle kanten uit laat melken. Je hand onder je kin terwijl je luistert, de cynisch opgetrokken wenkbrauwen, de vaderlijke klemtoon die normale woorden ineens gewichtig moeten maken en de o zo ondeugende lach. Je jongensachtigheid was ooit charmant omdat we allemaal dachten dat het een rafelig randje aan een mannelijke persoonlijkheid was. We hadden het fout, het is niets meer dan een bordkartonnen façade die je ware aard moet verhullen. Als een chique hoer kom je overal opdraven om je trucje te doen. Overal kun je je redden. Van alles weet je een beetje, maar daardoor is er niets waarin je echt gespecialiseerd bent. Charles Aznavour misschien en daar loop je dan ook zo mee te koop dat niemand er meer omheen kan. Wie zit er nu op Charles Aznavour te wachten?

Afwisseling

Ik weet wel waarom ik je leuk vond, waarom de mensen je nog steeds leuk vinden: het is nooit saai als jij er bent. Lange tijd heb ik genoten van het leven en van de afwisseling, maar ik heb er geen energie meer voor. De achteloosheid en vrijblijvendheid die me ooit zo in je aantrokken hebben hun glans verloren. De oppervlakkigheid komt me de strot uit. Ik wil verder, ik wil meer dan dit en ik denk dat jij ook verder zou moeten. Daarom groet ik je, ik zal aan niemand anders vertellen hoe ik over je denk. Ik heb er alle vertrouwen in dat ze uit zichzelf ook ooit eens op je uitgekeken raken, al hoop ik natuurlijk dat je de eer aan jezelf houdt en iets anders gaat doen. Iets waarvan we allemaal staan te kijken.
Read more!

Recensie: Gomorra (Matteo Garrone) ****


Deze vlijmscherpe misdaadfilm was de grote winnaar in Cannes. ‘Gomorra’ portretteert de Italiaanse maffia op een manier die we nooit eerder zagen. Het dagelijks leven in Napels wordt op alle gebieden beheerst door de criminaliteit. Terwijl iedereen in de overwegend arme regio zijn best doet om het hoofd boven water te houden is het eten of gegeten worden.



Maffiaretoriek
Gomorra is ontdaan van elke romantische maffiaretoriek. Garrones interpretatie, gebaseerd op de bestseller van de nog altijd ondergedoken schrijver Roberto Saviano, is rauw en beklemmend. Temidden van afgebladderde flatgebouwen en desolate vlaktes komen de kogels uit het niets en vallen ook moeders en kinderen ten prooi aan de meedogenloze wetten van het misdadige spel. Door de verpletterende visuele stijl ontstaat een beeld dat even mooi als uitzichtloos is.

Tastbare emoties
Terwijl een aantal verhaallijnen door elkaar lopen weet Garrone de emoties van de verschillende personages tastbaar te maken door een zintuiglijke manier van filmen. Als de twee kruimeldieven Marco en Ciro hun gestolen machinegeweren leegschieten aan de oever van een rivier straalt het jeugdige enthousiasme er vanaf. En bij een roofoverval zijn het niet de bloederige lichamen die indruk maken, maar de rug van een getergde geldkoerier die bij elk pistoolschot verder in elkaar krimpt.
Gomorra heeft een langzaam begin, maar eenmaal op stoom is aan de indringende boodschap niet te ontsnappen. Voor iedereen loopt het slecht af. Of, zoals de iele loopjongen Toto gewaarschuwd wordt: “Dit is een open oorlog, niemand wordt ontzien.”
Read more!

Recensie: Slumdog Millionaire (Danny Boyle) ****

Het werd, zoals beloofd, inderdaad de ‘Juno’ van het 38e IFFR. ‘Trainspotting’-regisseur Danny Boyle trekt alles uit de kast in dit vrolijke coming of age-verhaal over een jongen uit de sloppenwijken van Mumbai. De achttienjarige Jamal staat op het punt om de Indiase equivalent van ‘Lotto Weekend Miljonairs’ te winnen, maar wordt beschuldigd van vals spel omdat de host van het programma niet begrijpt hoe een schooier het zo ver kan schoppen. ‘Slumdog Millionaire’ neemt ons aan de hand van de vragen mee naar Jamal’s jeugd.

Kleurrijk
Boyles interpretatie van India is kleurrijk en dynamisch. Hij heeft goed gekeken naar Meirelles’ ‘City of God’. Met een aanstekelijk ritme vliegt hij door de dampende steegjes van Bombay en liefdevol strijkt de camera over vuilnisbelten en volgeparkeerde straten. De opzwepende soundtrack doet de rest.
Het verhaal is simpel: jongen ontmoet meisje, jongen verliest meisje, jongen krijgt meisje. Gelukkig laat Boyle slechts minimaal de beloofde Bollywoodinvloeden toe en blijft het aantal melodramatische clichés beperkt.

Stront
Slumdog Millionaire is origineel en optimistisch, zoals in de hilarische scène waar de nog jonge Jamal letterlijk door de stront gaat om een handtekening van zijn idool te krijgen. De keerzijde is dat de film nauwelijks stilstaat bij het leed aan de onderkant van de snel ontwikkelende Indiase samenleving (dat het met Jamals broer Salim een stuk minder goed afloopt zullen we snel vergeten). Het beeld dat Boyle schetst is zo rooskleurig dat het onderliggende thema - de aanklacht tegen de sociale immobiliteit - nauwelijks aan de orde komt. Dat neemt niet weg dat hij een zeer charmante film heeft afgeleverd waar je makkelijk verliefd op wordt.
Read more!

Thursday, February 26, 2009

Interview: VN-hoofdredacteur Frits van Exter


Na bijna dertig jaar Trouw staat Frits van Exter nu aan het roer van Vrij Nederland. Het ooit gezaghebbende weekblad verkeert in zwaar weer. Van Exter over de identiteitscrisis: ‘Het heeft geen zin om een tweede Panorama te maken.’

We spreken Frits van Exter op de ochtend van woensdag 5 november, na de Amerikaanse verkiezingsnacht. Het gezicht van de pas aangetreden hoofdredacteur van Vrij Nederland vertoont sporen van vermoeidheid. Hij heeft weinig geslapen. Als hij gaat zitten achter de vergadertafel in zijn kantoor excuseert hij zich. Na een dutje is hij vannacht om twaalf uur weer opgestaan en heeft hij doorgekeken tot half vijf, maar toen was de uitslag nog niet bekend. Hij heeft het ‘euforische moment’ moeten missen, maar probeert toch wat in de feeststemming te komen. Al is dat niet makkelijk.
‘Het is natuurlijk hartstikke mooi, maar een journalist heeft toch de slechte gewoonte om vrij cynisch te zijn, dus je komt al snel weer bij de vraag: oké, en nu verder? Hoeveel verschil kan hij eigenlijk maken? Dat is niet goed, je moet minstens één dag blij zijn.’
Natuurlijk heeft hij de ontwikkelingen van meet af aan actief gevolgd. Wat hem opvalt, is hoe overspannen de Nederlandse media over de verkiezingen zijn. We hebben geen flauw benul wat er in buurlanden Frankrijk, België en Duitsland aan de hand is, maar de show in de VS blijft 24/7 doorgaan. Van Exter: ‘Ok, Amerika is een wereldmacht, maar dit is buiten proportie.’

Geil land
Waar heeft dat mee te maken?
‘Het is een lekker land voor journalisten. Het is een geil land voor journalisten.’

Een gespreid bedje?
‘Niet gespreid, maar alle clichés over Amerika zijn waar. Naast een economische en militaire macht is het een culturele supermacht, waardoor wij denken dat het een deel van onze wereld is. We denken het land te kennen, te begrijpen. Het is een ontzettend inspirerend land, een showland, maar ik vind het overtrokken dat iedereen daar in de verkiezingsnacht gaat zitten.’

Zegt dat enorme mediacircus wat over de ontwikkeling in de Nederlandse journalistiek?
‘Dat weet ik niet. De belangstelling voor Amerika is van oorsprong disproportioneel. Deze verkiezingen zijn natuurlijk bijzonder, maar ik zie desondanks te veel makkelijke praatprogramma’s. Dan vlieg je met z’n allen naar Amerika, huur je een café, en wat doe je dan? Allemaal Nederlanders uitnodigen. Ik mistte de Amerikadeskundigen.’

Waan van de dag
De reflecterende toon is typerend voor Van Exter, die als hoofdredacteur van Trouw jarenlang regelmatig afstand nam van de waan van de dag. Bijna dertig jaar werkte hij er, waarvan elf jaar in de hoofdredactie. In zijn commentaren toonde hij zich niet vies van de nodige zelfkritiek. Na het uitkomen van Joris Luyendijk’s Het zijn net mensen, dat veel journalistieke bobo’s deed steigeren, was Van Exter zelfs de eerste die de hand in eigen boezem stak. Wat dat betreft is het niet vreemd dat hij, na een ruim jaar wisselende functies te hebben vervuld binnen uitgeversbedrijf PCM, de overstap maakte naar Vrij Nederland. Hier, in de voormalige schuilkerk aan de Amsterdamse Raamgracht, is de nieuwsagenda niet langer het leidende beginsel. ‘Er is sprake van een ingewikkelder verhouding tot de actualiteit. Je moet constant schakelen tussen verschillende niveaus. We zijn bezig met het huidige nummer, de nummers voor over een paar weken en een nummer voor over drie maanden. Dat was ik niet gewend. Daarnaast is het coverblad heel belangrijk, omdat, anders dan bij een dagblad, de losse verkoop voor een deel bepaald wordt door impulsen. Je ziet echt dat mensen in de kiosk het besluit nemen tussen HP/De Tijd, Elsevier, VN, De Groene Amsterdammer. Tot en met de Linda. Het draait op een krant voornamelijk om nieuws. Bij een weekblad heb je die houvast minder.’

Stressvoller
Werkt dat ontspannend?
‘Ik vind dit veel stressvoller. Onze lezers lezen kranten, kijken naar de publieke omroep, en zijn dus waanzinnig geïnformeerd. En wij moeten de ambitie hebben om daaraan iets toe te voegen. Je moet met je rug naar de algemene agenda gaan staan, maar ook iets met die agenda doen.’

Is dat niet ook al een trend in krantenland? Nieuws is gratis, wordt overal geroepen. Jullie moeten toch meer bieden dan kranten?
‘Er is de afgelopen decennia een verschuiving geweest. Of het nou door radio, televisie of internet komt: dagbladen zijn steeds meer op weekbladen gaan lijken.’

U zegt in een interview dat dagbladen de weekbladen hebben ingehaald.
‘In de tijd dat de weekbladen echt floreerden zat de samenleving anders in elkaar. VN was een instituut zoals Elsevier dat op een bepaalde manier nog steeds is. Weekbladen deden dingen waar dagbladen niet aan toekwamen. Bepaalde genres zijn zo op de kaart gezet: het interview, onderzoeksjournalistiek, humor, satire en opinie. Maar alle dingen waar dagbladen met een grote boog omheen liepen, zijn nu ook hun domein. Als weekblad zou je je kunnen afvragen: wat hebben wij in de tussentijd gedaan om te vernieuwen? Het antwoord is: niet genoeg.
‘Daarbij praat ik trouwens alleen over Vrij Nederland, hoewel je van alle weekbladen - behalve van Elsevier - kunt zeggen dat ze niet in de lift zitten.’

HP/De Tijd en de Groene Amsterdammer zijn in oplage redelijk stabiel, Vrij Nederland is de enige die dramatisch gekelderd is. Van tachtigduizend in 1998, naar vijftigduizend nu.
‘Dat klopt. De afgelopen tijd is de oplage van VN meer en meer onder druk komen te staan. Ooit zaten we boven de honderdduizend.’

Individualisering
Is Vrij Nederland geen instituut meer? Laatst hoorde ik iemand zeggen: ‘Vrij Nederland is niet meer het kloppend hart der natie.’
‘Ik weet niet wat dat dan wel is op dit moment. In de natie is ook veel veranderd. Individualisering is een fenomeen waar alle media de gevolgen van ondervinden, maar ook politieke partijen, verenigingen, kerken en vakbonden. Het clubgevoel is verdwenen. Als je vroeger iemand met een VN onder zijn arm over straat zag lopen kon je hem plaatsen: belangstelling voor politiek, voor cultuur in de breedste zin van het woord, links georiënteerd; dat is tegenwoordig minder vanzelfsprekend. VN heeft het vooral in de paarse jaren moeilijk gehad met het bepalen en communiceren van haar identiteit.’

Hoe zou u die identiteit nu omschrijven?
‘Het is een progressief weekblad, maar dat progressieve moet je in deze tijd plaatsen. De mix tussen individuele ontwikkeling en maatschappelijke betrokkenheid is denk ik belangrijk voor een grote groep lezers. Die zou in VN meer van zijn gading moeten vinden.
‘Het gaat mij om het idee Vrij Nederland. Ik zou het niet erg vinden als de papieren variant op een zeker moment verdwijnt. We willen kwaliteit bieden, die andere media om verschillende redenen niet kunnen bieden. Dat kun je wat mij betreft op een wc-rol doen, als dat de beste manier is om mensen te bereiken. Alleen is een blad nu het prettigst om in je handen te hebben.’

Diepgang
VN kampt al jaren met een identiteitscrisis. Emile Fallaux (Van Exter’s voorganger, GM) pleitte voor langere verhalen, terwijl een algehele trend er juist op wijst dat daarmee geen lezers meer getrokken worden.
‘Een de manieren waarop je je onderscheidt van een dagblad is door een bepaalde diepgang. We hadden laatst een portret van Eimert van Middelkoop, de minister van defensie, dat niet onopgemerkt bleef door een aantal opmerkingen die hij maakte. Dat lukt alleen als je iemand over een langere periode volgt, waarin je probeert tot de kern van die persoon te komen. Dat is lastig, omdat je de investering als journalist graag één op één terugziet. Dan kom je al gauw op artikelen van twintig pagina’s. Soms is een onderwerp dat waard, soms niet. Bij het zoeken naar breedte en diepgang moeten we zoeken naar een manier om het betreffende verhaal lezenswaardig te maken. Sommige lange reportages lezen bijna als een boek, helemaal als ze goed geschreven zijn. Maar dat lukt niet altijd.’

Is geld een beperking bij het zoeken van diepgang? Gerard van Westerloo zei ooit dat er in Nederland door geldgebrek nauwelijks meer podia zijn voor lange reportages.
‘We zullen daar dus slim mee om moeten gaan. Ik denk dat VN zich tot nog toe gelukkig mag prijzen omdat ze die ruimte biedt aan redacteuren. Maar het is waar dat budgetten van alle media steeds meer onder druk komen te staan. Dat gaat vaak ten koste van kwaliteit, onderzoeksjournalistiek en buitenlandjournalistiek. De productiedruk wordt hoger. Voor VN is het zaak om een soort journalistieke enclave te vormen, waar dat soort dingen nog wel kunnen. Als dat niet lukt, zie ik nog minder onderscheidend vermogen ten opzichte van dagbladen.’

Heeft de druk alleen te maken met oplagecijfers? Of ook met een teruglopende advertentiemarkt?
‘Dat mes snijdt aan twee kanten.’

Moeten de oplagecijfers omhoog?
‘Mijn doel is om de positie van VN versterken, de bestaanszekerheid te garanderen. WPG (de uitgever van VN) is een bedrijf met een zeer sterke idealistische drijfveer, maar we moeten wel bewijzen dat we op eigen benen kunnen staan. En de weg daar naartoe is toch de weg naar de lezers. Dus een kort antwoord: ja, het doel is om de oplage te verhogen, maar vraag niet om getallen.’

Voorganger Emile Fallaux kwam met grootse ambities binnen, maar wist die niet waar te maken. Bang om dezelfde fout te maken?
‘Ik ben niet binnengekomen met een blauwdruk, van: zo moeten we het doen en dan komt het allemaal goed. Allereerst werk ik samen met een uitgever, dus je zult samen moeten optrekken om de positie te verbeteren. In de tweede plaats wil ik met de redactie zo goed mogelijk uitzoeken hoe we het bestaansrecht van VN kunnen verstreken. Daarnaast denk ik niet dat het een goed signaal naar de huidige lezers is om gelijk allerlei zichtbare veranderingen door te voeren. We moeten binnen het uiterlijk dat we nu hebben zoeken naar verbeteringen. En tenslotte heb ik ook niet altijd verstand van wat wel of niet werkt. Er zijn geen absolute wijsheden in de dag- en weekbladmarketing.’

Trouw balanceerde in 2002 op de rand van de afgrond, maar u hielp de krant er bovenop. U zit hier niet voor niets.
‘Dat moet nog blijken. In de veranderingen bij Trouw heb ik een aandeel gehad, maar we werkten in een team. Ik heb niet de behoefte om nu allerlei stoere dingen te gaan roepen. We hebben een goed blad, een gemotiveerde redactie en de sfeer is goed - dat is ook wel eens anders geweest. Het is geen makkelijke tijd, maar er is een enorme animo. We handelen vanuit het gevoel dat Nederland VN nodig heeft: voor het debat, de opinie, de informatievoorziening. Daar komt bij dat oplageverhoging niet het enige doel is. We willen ook de bestaande lezers meer aan ons binden.’

Geen interim
Hoe lang blijft u hoofdredacteur?
‘Geen idee. Tot ik wegga of eruit gegooid wordt. Ik zit hier in ieder geval niet als een soort interim.’

De laatste jaren is er veel aandacht voor misdaad in VN. Omdat het scoort?

‘We hebben twee redacteuren die veel over de georganiseerde misdaad hebben geschreven. Die houden zich ook bezig met het bij elkaar komen van de onder- en bovenwereld, zoals in het vastgoed. In dat grijze gebied ligt de maatschappelijke relevantie. Er is niets tegen om een blad te maken dat wil scoren, maar het lijkt me niet zinvol om dat op dezelfde manier te willen doen als andere bladen. Het heeft geen zin om een tweede Panorama te maken. We weten ook dat seks scoort, maar VN hoeft geen seksblad te worden. Het gaat om de kern: politiek, maatschappij en cultuur.’

Uiteindelijk moeten lezers op de inhoud afkomen?
‘Ik ben er wel voor om lezers te verleiden. Ik vind dat je elk verhaal, elke foto, elke kop erop gericht moet zijn om contact te maken met de lezer. Elke pagina waar je niets van leest is een verloren kans, eigenlijk een drama.’

Sommige onderwerpen verkopen niet, zei Pieter Broertjes (de Volkskrant hoofdredacteur) ooit.

‘Een blad is altijd een mix. Je hebt een soort kookpotje waarin verschillende ingrediënten zitten die samen weer een maaltijd moeten maken. Als je het hebt over een structureel probleem als het Midden-Oosten of Irak, vraag je je af hoe je aan verhalen kunt komen die de lezer toch op het puntje van zijn stoel houden. Dat doe je niet met feitelijke berichtgeving, dat is de ellende van dit soort slepende conflicten.’

Moeten we meer in de richting van de literaire journalistiek?
‘Ook, maar we hoeven niet elke week de stand precies bij te houden en te melden hoeveel bommen en granaten er zijn gevallen. Wij kunnen een reportage presenteren waarvan de lezer het gevoel krijgt dat hij daar is en beter begrijpt wat er aan de hand is. Daar moet de kracht van het weekblad ook in zitten. In het tweede jaar van de Irakoorlog, toen iedereen doodmoe werd van de bommen, las ik in de New York Times een verhaal over een postbode die in Bagdad gewoon probeert zijn werk te doen. Wat hij daar voor problemen heeft en hoe hij er toch mee doorgaat. Dat is een verhaal waarvan ik denk dat het, of je nu jong of oud bent, zo herkenbaar is dat het snel weergeeft wat er aan de hand is in dat land. Dat kon een lang verhaal zijn, omdat het een heel spannend verhaal was. Ik denk dat we op die manier de ingewikkeldheid van de wereld, en Nederland, uit moeten kunnen leggen. Maar je moet het heel goed doen, het zijn niet de makkelijkste verhalen.’

Prettige kant
Hoezeer Van Exter ook doordrongen is van het belang van de zwaardere onderwerpen, hij vindt tegelijk dat VN momenteel te weinig aandacht besteedt aan prettige kant van het leven. Ook hier blijken de kranten de weekbladen een stapje voor te zijn: de Volkskrant heeft Hart & Ziel, NRC Handelsblad kwam met Leven&cetera. De lifestyle mag best terug in zijn blad, vindt Van Exter. ‘Een tijdschrift mag ook plezierig zijn en verstrooiend werken. VN mag zich ook best op de aangename dingen van het leven richten.’
Het lastige daarin is, en dat beseft hij, dat de concurrentie moordend is. De Nederlandse tijdschriftenmarkt wordt jaarlijks overspoeld met nieuwe titels, en tegelijk sneuvelen ze bijna net zo snel. Het is oorlog in het schap, stelt Van Exter. En daarom is die identiteit zo belangrijk. ‘Je moet een duidelijke smoel hebben: hier ben ik en ik ben jouw vriend.’

Maar bij verstrooiing denk ik eerder aan de Linda en de Viva. Wat moet Vrij Nederland daarmee?
‘Dat weet ik nog niet. Ik weet alleen dat ik een blad ook in bed en in bad wil lezen. VN moet een deurtje openen naar een wereld waarin hele ernstige, hele belangwekkende, maar ook hele mooie en grappige dingen gebeuren. En dat laatste is iets waarvan we nog beter moeten bekijken hoe we dat brengen.’

Dat past allemaal in één blad?

‘Ik denk dat dat in één blad moet passen. Dat is mijn gevoel nu.’

Maar u hebt het wel over een duidelijke identiteit.
‘Je kunt ook vanuit een duidelijke identiteit over koken schrijven.’

Bij een eigen identiteit denk ik eerder aan het opzoeken van een niche dan aan een verbreding, die je overal al ziet.
‘Ik zie dat risico ook en ben er nog niet uit hoe we het gaan doen, maar ik heb het gevoel dat we de lezer iets meer licht en lucht moeten gunnen. Zonder dat je een Linda wordt.’



Over internet & journalistiek
‘De behoefte aan goede informatiemakelaars moet schreeuwend toenemen, dat kan niet anders. Je moet daarbij alleen andere technieken gebruiken. Ik heb met de laptop op schoot naar de Amerikaanse verkiezingen gekeken. Gewoon, omdat je op bepaalde sites op een andere manier met het nieuws aan de slag kunt.
‘Van oorsprong zaten de traditionele media in een ivoren toren, met de dominee, de onderwijzer en de politicus. Die praatten vanuit de hoogte naar het volk. Ondertussen is het volk steeds hoger opgeleid, mondiger én individualistischer, waardoor die media op een totaal andere manier een rol in het publieke domein moeten gaan vervullen. Techniek helpt daarbij, maar uiteindelijk komt het toch weer neer op een aantal basisuitgangspunten. De hamvraag is alleen: hoe financier je dat op een prettige manier? Terwijl nieuwe media wel mogelijkheden bieden, maar nog geen geld, verdwijnt het geld bij de oude media. Dat is vervelend.
‘Door internet is de gezonde kritiek op de media toegenomen, die kan alleen maar bijdragen aan kwaliteitsverhoging. Als er onzin verkocht wordt - en er wordt een hoop onzin verkocht - kan die sneller gecorrigeerd worden. Wat je tegelijkertijd ziet, is dat het nog teveel over meningen gaat en te weinig over feiten. De basis voor meningen moet gevormd worden door kloppende feiten. En er moeten genoeg media zijn - persbureau, site of krant - die dat grondstofwerk blijven doen: klopt dit, heeft hij dit gezegd, spel je die naam zo, wat is de wederhoor op deze zaak. Dat is werk, en dat kan nooit gratis zijn.’

CV Frits van Exter
1955 Geboren in Amsterdam
1977 Utrechtse school voor journalistiek
1978 Redacteur Trouw
1992 Prijs voor dagbladjournalistiek
1998 Hoofdredacteur Trouw
2007 Verschillende projecten voor PCM
2008 Hoofdredacteur Vrij Nederland
Read more!

Saturday, September 27, 2008

Interview: Zangeres Charlie Dée


Ze is hoogzwanger, zit midden in een verhuizing en is toch nog bezig aan haar derde plaat. Zangeres Renée van Dongen (de echte naam van Charlie Dée) is vastbesloten om de top te bereiken, al is de weg er naar toe soms wat hobbelig. ‘Je moet een onwijs lange adem hebben.’

Huilend stond ze ooit op het station. Ze moest naar Amsterdam voor een fotoshoot waar de platenmaatschappij dik aan zou verdienen. ‘En ik had geen geld voor een kaartje, mijn vriend moest me komen halen.’
De schaduwzijden van het muzikantenbestaan zijn donker, zo donker dat ze nog steeds af en toe overweegt om de handdoek in de ring te gooien. Twee keer per jaar, zegt ze zelf. Laatst nog, deed ze een beroepentest. Ze schaterlacht: ‘Daar kwam uit dat ik boerin moest worden.’
Van Dongen beseft zich dat er legio beginnende muzikanten zijn die dolgraag in haar schoenen zouden willen staan, maar vindt het lastig om dankbaar te zijn voor het succes. ‘Ik heb een vriendin die ook in het vak zit en die wordt er wel eens helemaal gestoord van. Zij is helemaal niet waar ik ben en ik loop te klagen. Maar dat heeft dan gewoon heel erg te maken met verwachtingen die geschept worden, door de platenmaatschappij. En dat het bijna onmogelijk is om te doen.’

Twee maanden

Ze kwam aan op een zwarte opoefiets. Nu zit ze op de bank achterin Rotown en nipt ze aan haar cappuccino. Af en toe leunt ze achterover, haar buik ondersteunend. Over krap twee maanden is ze uitgerekend (dit interview vond media augustus plaats, GM). Ze lacht veel, een aanstekelijk vrolijke schaterlach, maar in het bruin van haar ogen zwemt de berusting die bij de harde realiteit van het muzikantenbestaan hoort. Het belet haar niet om al weer enthousiast te praten over haar derde plaat, waaraan ze op dit moment druk aan het schrijven is. Ze kan moeilijk stilzitten. ‘Ik zit straks drie maanden thuis. Dat is logisch, je wilt natuurlijk met je kindje zijn, maar ik vind het wel lastig dat ik pas weer in december kan beginnen. Het levert allemaal zoveel vertraging op.’
Dat terwijl haar debuutalbum Where Do Girls Come From? nog geen drie jaar oud is en opvolger Love Your Life al een jaar later het licht zag. Dat het snel ging met Van Dongen is met gemak een understatement te noemen. ‘Toen ik mijn eerste plaat schreef heb ik me geen moment gerealiseerd dat andere mensen daar naar gingen luisteren. Ik dacht: dat doe ik gewoon voor mezelf. Na het verschijnen ging het allemaal heel snel: je speelt voor het eerst in het clubcircuit en ik was alleen maar interviews en fotoshoots aan het geven. Vanuit die rush is mijn tweede plaat ontstaan. Over mijn eerste had ik tien jaar gedaan, ik wist helemaal niet hoe productief ik was. Toen ben ik heel hard aan het werk gegaan, veel harder dan achteraf nodig was.’

Hoeksche waard
Renée van Dongen groeide op in Strijen. Een klein plaatsje in de Hoeksche Waard met nog geen tienduizend inwoners, waar ook de wieg van Anton Corbijn staat. Toen al was er altijd muziek, vader en broer drumden, moeder had pianoles. Ook voor haar was er genoeg ruimte om haar passies te verkennen. Op haar vierde stond ze voor de spiegel met een haarborstel te zingen. En de stimulans vanuit het ouderlijk huis is gebleven. ‘Als ik zeg dat ik boerin wordt, zijn mijn ouders de eerste die zeggen: nee, ga door! Ze helpen me heel erg, ook financieel. Ze zijn mijn grootste fans en begrijpen er niets van dat ik nog niet wereldberoemd ben.’
Op haar elfde ging ze naar de Havo voor Muziek en Dans in Rotterdam, daarna naar het conservatorium. Daar kon ze haar draai niet vinden. ‘Toen ik studeerde werd je echt opgeleid tot schnabbelkoningin. Je moest alles kunnen: soul, funk, latin. De tendens was bijvoorbeeld dat je, als je geen soul kon zingen, eigenlijk geen goede zangeres was. Terwijl je mij echt geen soul moet laten zingen, dat is helemaal niet leuk.’

Negenhonderd gulden
Natuurlijk was er wel het studentenleven. Haar ouders betaalden de huur en als ze in een weekend op drie bruiloften speelde had ze negenhonderd gulden. ‘Ik was zeventien, woonde net op mezelf, ik ging helemaal los. Ik vond het ook wel leuk, school, had heel veel vrienden, en ik deed wat ik belangrijk vond, schreef nummers en zette covers naar mijn hand. Maar ik merkte dat ik op een gegeven moment vastliep in dat representatieve, dat schnabbelverhaal. Je wilt je eigen liedjes zingen, maar daar zit eigenlijk niemand op te wachten. En dan kom je toch weer bij dat ongeduldige: ik vond dat ik stagneerde. Ik wil 36 uur in een dag, dat had ik toen ook al.’
Dus, na drie jaar, terwijl ze feitelijk alleen haar eindexamen nog hoefde af te leggen, pakte ze haar biezen. Ze kwam terecht bij de Joop van de Ende musical Elisabeth. Snel werk op hoog niveau. Daar leerde ze veel. Elke dag zat er iemand met een bloknoot in de zaal aantekeningen te maken en laatkomers kregen vijftig gulden boete. Streng, maar eigenlijk was ze er wel aan toe. Op het conservatorium had ze immers de kantjes eraf gelopen en was ze altijd de laatste die haar partijen kende. Dat rammelde Van de Ende er wel uit. ‘Daar leerde ik om iets echt goed te doen, de puntjes op de ‘i’ te zetten. Ik was een beetje een sloddervos. Normaal fietste ik er op mijn charme wel doorheen, maar mijn zaken goed op orde hebben, het écht kennen, dat heb ik daar geleerd.’

Joni Mitchell
Bij het uitkomen van haar eerste plaat werd er kwistig gestrooid met vergelijkingen tussen haar muziek en die van Ricky Lee Jones en Joni Mitchell. Nogal een compliment, vindt ze ook zelf. Maar ze snapt het wel. ‘Ik weet dat het gewoon zo werkt, wij vergelijken graag. Dat heb ik aanvaard. En ik moet zeggen dat ik er heel blij me was bij de subsidieaanvraag. “De Rotterdamse Joni Mitchell”, ik kon het gewoon overnemen.’
De afgelopen maanden stond ze een aantal keer op het podium met haar eigen Joni Mitchell Tribute Tour. Daar gaat ze na haar zwangerschapsverlof mee door en als haar derde plaat uit is wil ze er het theater mee in. ‘Haar muziek naspelen, daar word ik zo gelukkig van. Ik ben veel zelfverzekerder, zing beter en ben veel rustiger; omdat ik niet ook nog eens de verantwoordelijkheid hebt voor de songs, alle liedjes zijn gewoon goed.’

Schrijven
Het was ook deze zangeres die Van Dongen op het conservatorium aan het schrijven zette. ‘Ongelooflijk, ik was zeventien en ik kende Joni Mitchell niet. Toen ik haar voor het eerst hoorde dacht ik: Jezus, komen ze daar nu mee? Het was voor mij echt een openbaring. Dat heb ik nooit met andere muziek gehad. Ik kan haar muziek nog wel tien jaar blijven spelen.’

Zo enthousiast. En dan nog moet je twee keer per jaar op beroepentest.
‘Dat kwam later. Het grappige is dat ik dat pas doe sinds het echt mijn beroep is. Soms is het gewoon zwaar. Het is zo’n romantisch beroep, dat je vaak gaat twijfelen of je wel reëel bent. Stel dat ik mezelf van een afstandje zou mogen bekijken, dat ik op een wolk zou zitten en mezelf zou zien, wat voor advies zou ik mezelf dan geven? Het is moeilijk, ik weet namelijk niet waar het naar toe gaat. Ik weet allen dat het heel lastig is in Nederland.’

Kom je jezelf tegen op het moment dat je geldgebrek hebt, of een kutrecensie leest? Wanneer denk je: sodemieter allemaal maar op?
Lacht: ‘Dat heeft vooral met geld te maken. Dat je, als je moeder jarig is, eigenlijk geen bloemen kunt kopen. Daardoor heb je het idee dat je geen recht hebt op wat je doet ofzo. Zeker omdat je zo hard werkt. Als ik een minimumloon uitbetaald zou krijgen voor de uren die ik maak, zou ik rijk zijn. Ik verdien natuurlijk wel wát geld, maar ik heb alles zelf betaald, dus ik heb best veel schulden. Alles wat ik verdien gaat in de B.V. en zelf krijg ik gewoon loon, en dat is heel weinig. Als ik dan niet rond kom, kan ik heel gefrustreerd raken.’

Dus geld is een maatstaf voor succes.
‘Je moet gewoon kunnen leven, zonder al te veel stress. Kutrecensies heb ik gelukkig al heel lang niet meer gehad en ik hoef niet rijk te worden, maar het is niet alleen dat. Wat ik heel moeilijk vond was dat het duet dat ik in maart met Huub van der Lubbe (van De Dijk, GM) heb opgenomen niet gedraaid werd. Daar kan ik echt van ondersteboven zijn. Niet eens persé om mij, maar om Huub. Het is schandalig. Iemand als Huub van der Lubbe, die dat echt heel mooi heeft gezongen, durven ze te negeren. Echt bizar. Op dat soort momenten kan ik echt denken: nou, weet je...’

Twijfel
Gaat het dan om twijfels aan jezelf of dat je denkt: wat een klereindustrie.
Resoluut: ‘Wat een klereindustrie.’ Beslist: ‘Ja, meestal twijfel ik niet zo aan mezelf. Maar die radio hier in Nederland en de attitude van mensen… Nederland is echt een lastig landje.’

In welk opzicht?
‘Het is heel plat, dus alles wat hip is doet het goed. Het moet allemaal heel catchy zijn, en er is weinig ruimte voor Nederlands product. Iedereen loopt weg met de Engelsen en Amerikanen. Tot vorig jaar was Radio 1 een plek waar je als Nederlands bandje nog wel terecht kon, maar volgens mij hebben ze daar een nieuwe muzieksamensteller, want ik hoor alleen nog maar oubollige muziek.
Tijdens de Olympische spelen hoorde ik een sporter zeggen: “Het is moeilijk met Nederlanders. Op het moment dat je wint ben je het helemaal, en als je vierde wordt zijn ze klaar met je, dan is het helemaal afgelopen.” Als jij op de achtste plek eindigt bij de Olympische spelen schijten ze op je, terwijl je áchtste bent van de hele wereld. We zijn niet trots op ons eigen product, dat is heel jammer. Ook als je speelt: iedereen lult er gewoon doorheen. Moet je eens in België of Duitsland kijken, daar is iedereen muisstil.’

Illusies
Ze wil niet zeikerig overkomen benadrukt ze, maar soms is het gewoon lastig. De meeste mensen, ook zij, koesteren prachtige illusies over het muzikantenvak, maar over het algemeen is het gewoon keihard werken. Spelen met de band is altijd leuk, maar ze staat ook wel eens in Purmerend, voor een zaal met zeventig man. Om half vijf ‘s ochtends thuiskomen kan heel gezellig zijn, maar niet als je om half tien weer een afspraak hebt. En dan is er nog de muziekindustrie, die steeds harder wordt. Want dat de teruglopende cd-verkoop wordt gecompenseerd door een aantrekkend enthousiasme voor liveoptredens weerspreekt Van Dongen. ‘Het gaat op alle gebieden moeilijk. Veel clubs zitten echt in de problemen, ook omdat de subsidie minder wordt. Dat is de politieke kant van het verhaal: eigenlijk krijgt de popcultuur in Nederland geen support.’
Maar goed, ze wil dus niet verzanden in een algemene klaagzang. ‘Dat vind ik wel lastig hoor, aan interviews. Vooral op radio en televisie, dat het niet een soort narcistische toestand wordt.’

Hoe bedoel je?
‘Jij stelt alleen maar vragen aan mij. Ik moet heel erg oppassen dat ik dicht bij mezelf blijf, dat ik geen lulverhaal op ga zitten hangen.’

Over je visie op de wereld?
‘Jij vraagt naar de moeilijke punten van het vak, daar geef ik antwoord op. Maar dan denk ik: ik moet wel oppassen dat ik niet te negatief ben. Je bent continu bezig met hoe je overkomt. Straks staat het zwart op wit en denk ik: “Mijn god, heb ik dat gezegd?” Als je veel geïnterviewd wordt moet je opletten dat je niet narcistisch overkomt. Dat je niet zomaar zit te praten omdat je iets te vertellen moet hebben, dat je jezelf interessanter voor gaat doen dan je bent.’

Schaterlach
Ze twijfelt veel, maar eigenlijk kan ze niets anders dan wat ze nu doet. Elke keer als ze een amusante bekentenis doet is er de schaterlach. Als ze het over lastige levensvragen heeft zakt weg in de kussens van de bank en wrijft ze zachtjes met haar handen over de bolle buik. Nu doet ze het allebei. ‘Komen we er weer op dat ik de kantjes eraf loop. Ik heb tijdens mijn studie ook wel eens andere baantjes gehad. Werkte ik voor mijn vader achter de receptie, waren mijn kleren niet schoon. Kwam hij binnen: “Renée, dit kan echt niet.” Maar ja, ik zit nou eenmaal altijd onder de vlekken. Of in de horeca: als ik moe was en mensen wilden wat bestellen, keek ik gewoon de andere kant op.’ Ze lacht. ‘Nee, iets anders is geen optie. Ik moet dit gewoon doen, en dat kan ik ook.’ Beslist: ‘Het komt goed.’
Ze zit midden in een verhuizing. Samen met haar vriend Martijn, tevens gitarist in haar band, verruilt ze haar loft aan de Rotterdamse Mathenesserlaan voor een dijkhuisje in haar geboortedorp. Handig voor straks, is er altijd een oppasadresje in de buurt. Bovendien: twee muzikanten zo lang op elkaar, in dezelfde ruimte, dat ging eigenlijk niet. Het was dat de buurman regelmatig zijn pianokamer ter beschikking stelde, anders hadden ze elkaar de tent uit gevochten.
In Strijen heeft ze de ruimte en ze verheugt zich op het aan huis werken, ze hebben een studio achter in de tuin. Burgerlijk vindt ze het helemaal niet, en bang voor een creatieve doodstek is ze evenmin. ‘Nee man, het is juist heel erg rock & roll. Gewoon doen waar je zin in hebt. ’s Nachts vuurtjes stoken, drummen, zonder dat iemand daar last van heeft.’

Tweestrijd
Natuurlijk zit ze wel een beetje in tweestrijd, ze woont al bijna haar halve leven in Rotterdam. Maar uitgaan deed ze toch al nauwelijks. Te druk. Ook 2009 zit al weer helemaal vol: tryouts in het clubcircuit met de Joni Mitchel Tribute Tour, haar nieuwe plaat op de markt brengen en in het najaar wil ze het theater in. Ze jaagt maar door. En over die twijfels: daar moet ze gewoon een keer meer ophouden. Huub van der Lubbe schoot laatst - ze zaten in de studio van Radio 2 en zij had weer een dip - nog uit zijn slof: ‘Hoe lang ben je nou eenmaal bezig? Bij ons duurde het zeven jaar.’
Van Dongen: ‘Ik wacht gewoon op dat moment dat we écht gearriveerd zijn. Niet rijk en beroemd, maar dat ik bestaansrecht heb. En dat je niet elke keer van alles hoeft te doen om je zaal vol te krijgen. Dat mensen voor je komen: Charlie Dée poster, zaal vol. Dat is waar ik naar toe wil. En natuurlijk, ook het buitenland, maar nu denk ik: bah, vermoeiend. Natuurlijk wil ik dat heel graag, maar ik heb amper een idee hoe het is om moeder te zijn. Dus dat gaan we eerst maar eens doen.’


Renée van Dongen
1977 Geboren in Strijen
1995- 1999 Rotterdams Conservatorium (niet afgemaakt)
2004 Grote Prijs van Nederland (categorie Singer/Songwriter)
2006 Where Do Girls Come From
2006 Essent Award & Lowlands
2007 Love Your Life
2008 Joni Mitchell Tribute Tour
Read more!