Monday, February 12, 2007

Verhaal: De golven en de dochter

1

Hij keek hoe Lies in haar tuinbroek aan de reling stond. In Harlingen had het nauwelijks gewaaid maar boven de Waddenzee joegen de wolken elkaar driftig achterna. De zee was donker. Grauw. Tom voelde een rilling langs zijn rug omhoog kruipen. Hij had Lies met geen mogelijkheid een jas aan kunnen krijgen.


Meeuwen zweefden tegen de wind in met de veerboot mee. Telkens als Lies een stuk van haar krentenbol overboord gooide maakten een paar van de vogels een duikvlucht en pikten het uit de lucht. Ze gilde het uit van plezier en klom op de onderste stang van de reling.

‘Beide voeten op de grond Lies.’

- ‘Waarom?’

‘Omdat je anders overboord vliegt.’

- ‘Waarom?’

Tom stond op, liep naar haar toe en zette haar weer met de beide voeten op het stalen dek.

‘Omdat de kapitein geen zin heeft om te stoppen om jou uit het water te vissen.’

- ‘Mag het ook niet van de kapitein dan?’

‘Nee.’

- ‘Oh.’

Hij ging weer op een van de lange witte banken zitten. Het buitendek was bijna leeg. Er was nog geen jaar voorbij sinds de laatste keer dat hij de overtocht naar Terschelling gemaakt had. Het was hartje zomer geweest en de banken hadden vol gezeten met jongeren en jonge ouders met hun kinderen. Daar had hun gezinnetje toen mooi tussen gepast.

Hij ritste zijn windjack dicht, trok zijn schouders op en sloeg zijn benen over elkaar. Esther was twee maanden na die zomervakantie opgenomen. De tumor was zo groot geweest als een pingpongbal. Voor kerst was ze dood.




2

De man van de fietsverhuur had geen zin gehad om het zitje over te zetten op een herenfiets, dus reed Tom met Lies op een te kleine damesfiets het dorp uit. Al vrij snel sloeg hij van de hoofdweg af, een kronkelend fietspad in.

‘De weg maakt lawaai pappa.’

- ‘Ja.’

Als kind had het hem verbaasd dat de banden van de fiets niet lek gingen van de schelpenpaadjes die zo’n pijn deden aan je blote voeten.

De zeewind droeg de geur van dennen en droog gras. Tot de camping kwamen ze maar een paar mensen tegen. Mei liep op haar einde. Het duurde nog drie weken voor het eiland overspoeld zou worden door Oerol.

Terschelling ontwaakte uit een lange winterslaap.



3

Terwijl Lies haar beer aan een stuk scheerlijn over het veld sleepte, stuntelde Tom met de tentstokken. Alsof hij nog nooit alleen een tent had opgezet. Samen met Esther had hij er nooit lang over gedaan. In zijn eentje was hij al een kwartier bezig. Telkens als hij de stok aan de ene kant van de tent bijna bevestigd had, schoot hij er aan de ander kant uit.

Alles was moeilijker alleen. Alles, behalve doodgaan.

De stok schoot weer los. De spanning was te groot. Hij liet zich in het gras zakken. Net als de tent hing Tom er als een vaatdoek bij. Lies liep midden op het veld tegen haar beer te praten alsof er niets aan de hand was.

‘Wat loop je nou met die knuffel te sjouwen?’

- ‘Hij moet plassen pappa.’

‘Hij hoeft helemaal niet te plassen. Schei uit met dat blije gedoe.’


Hij twijfelde of hij er goed aan had gedaan hierheen te komen. De vieze friet op de veerboot, de rommelige campingreceptie van meneer Moes, de scholeksters die wormen zochten op het drooggevallen wad. Alles aan dit eiland ademde Esther uit. Waarom liet ze hem niet eens met rust?

Terschelling was ook van hem. Zijn ouders hadden hem elk jaar naar deze zelfde camping meegenomen. Toen hij in Amsterdam kunstgeschiedenis studeerde en zelfs toen hij voor zijn werk bij de RVU heel Europa doorkruiste, was hij het eiland blijven bezoeken. Hij kwam hier al dertig jaar.

Het was of haar dood alles overnam. Terwijl de tumor bij haar was gegroeid, leek gelijktijdig een gezwel in zijn hoofd te zijn ontstaan. Een prop die zijn hoofd van binnen vulde tot er geen ruimte over was. De ene dag leek het kwaadaardig, de andere dag was hij het dankbaar.

Hij stond op, trok het grondzeil recht en gaf Lies een vluchtige aai over haar hoofd. Hij moest een chagrijnige vader zijn.



4

Het koelde snel af. Tom was, kort nadat hij Lies in haar slaapzak had gehesen, zelf ook de tent ingekropen. De rits lag koud onder zijn rug. Op het luchtbed bestond geen goede houding. Het zou nog wel een paar uur duren voor hij de slaap kon vatten.

Hij hoorde Lies rustig en regelmatig ademhalen.

Thuis sliep hij erg slecht. Eén keer had hij zich in slaap gedronken op een plaat van Tom Waits. Hij was op de bank wakker geworden met een droge mond en een zeurende hoofdpijn. Achteraf had hij het melodramatisch en sentimenteel gevonden. Nu vond hij zichzelf vaak tegen de ochtend terug achter de televisie.


Zijn hoofd voelde als het luchtbed waar hij op lag. Te vol.

Moest hij afleiding zoeken? De gedachte aan een andere vrouw voelde als vreemdgaan. Hij kon niet vooruit en hij kon niet achteruit. Hij zat vast. Aan een kind.

Lies maakte een paar smakkende geluiden.

Natuurlijk had hij af en toe plezier met haar, maar de sleur overheerste. Hij haalde Lies ’s ochtends uit bed, kleedde haar aan, maakte haar ontbijt, poetste haar tanden en bracht haar naar het kinderdagverblijf. Voor Esthers dood had hij onregelmatige werktijden gehad, nu was hij genoodzaakt van negen tot vijf te werken. Om half zes haalde hij haar op en begon het avondritueel.

Hij bleef altijd bij het ledikant wachten tot ze in slaap viel. Soms daalde er dan een lichte tevredenheid op hem neer. Vaker irriteerde ze hem en vroeg hij zich af wat hij in hemelsnaam met haar moest.

Ver weg klonk het geluid van een motorfiets.

Met iemand zijn en je toch alleen voelen, dat moest de ergste eenzaamheid zijn.


Hij viel pas in slaap toen de ochtend door het blauwe tentdoek heen schemerde.



5

Tom zette de fiets tegen het hek en sjorde Lies uit het zitje. Het houten hek schudde zachtjes mee. Hij was vergeten hoe lang het fietsen was naar het Heartbreak hotel. De strandtent lag op het oostelijkste deel van het eiland, ver van het drukke West-Terschelling waar de veerboot aankwam. De laatste koffie voor Ameland. In het hoogseizoen speelde de huisband iedere avond nummers van Chuck Berry, Elvis Presley, Buddy Holly en Johnny Cash. Op het dak stond een grote roze caddilac.


Lies slurpte aan een appelsap. De glazen terrasschotten hielden de wind tegen. De schaduwen van wolken schoven over het lange strand.

Aan zee wandelde een ouder stel. Ze droegen hetzelfde trainingsjasje. Richting horizon steunde een booreiland eenzaam op zijn palen. Hij had zich voorgenomen om zich tijdens deze vakantie te concentreren op de toekomst, maar daarvoor was hij te druk in gevecht met zijn herinneringen. Herinneringen die stonden te trappelen om herinnerd te worden. Misschien was er geen toekomst zonder verleden.


Midden op het strand waren de resten van een kampvuur te zien.


Hier had hij Esther voor het eerst ontmoet, bijna twaalf jaar geleden. Het was een warme nacht in augustus geweest en hij had iets te veel gedronken. Hij ging met zijn vrienden zwemmen. Bij het uittrekken van zijn kleren steeg een walm van bier en sigaretten op. In zijn blote kont botste hij bijna tegen haar op. Terschelling had donkere nachten. Hij herkende haar. De rode bos krullen en het vrolijke gezicht met zomersproeten waren hem binnen al opgevallen. Ze stond naar de zeevonk te kijken.

In het begin had hij haar vreemd gevonden en was hij zelfs een beetje bang voor haar geweest.

Hun eerste vrijpartij was in een duinpan geweest, op het geluid van de rollende golven. Het was een vaste plek geworden.


Hij betaalde bij de blonde serveerster en droeg Lies van het trapje af het strand op. Ze sloeg haar armpjes om zijn nek. De wolken voor de zon werden steeds groter.

‘Pappa is hier met mamma ook vaak geweest.’

- ‘Gingen jullie toen zwemmen?’

Esther hield van water, maar ze zwemmen deed ze nooit. Ze stond ook nooit lang onder de douche.

‘Daar hield ze niet zo van.’

- ‘Waarom niet?’

Hij zette Lies op het harde strand.

‘Ze vond de duinen leuker.’

- ‘Waarom?’

‘Ik weet het niet Lies. Jij houdt toch ook van de zandbak?’

- ‘Gaan we naar de duinen?’

‘Nee.’

- ‘Ik wil in de duinen.’

‘Ik zeg toch nee. Je komt er heus nog wel een keer.’

Lies keek schuin omhoog naar hem en toen naar de duinrand die uit het strand omhoog klom. Giechelend begon ze te rennen.

‘Lies kom op.’

Ze deed net of ze hem niet hoorde. Misschien was dat ook wel zo. Met tegenzin sjokte hij achter haar aan. Lies stond al aan de onderkant van het duin.

Hij zuchtte.

Ze begon naar boven te klauteren. Waarom wilde dat gekke kind ineens de duinen in?

‘Lies!’

Eigenlijk wilde hij niet naar boven, maar Lies was er al en verdween over de top uit het zicht. Hij moest wel achter haar aan.

Het zand schoof onder zijn voeten weg terwijl hij naar boven liep. Bij elke stap die hij zette, zakte hij een halve terug. Hij twijfelde of hij boos zou worden op Lies. Hij had er weinig zin in.


Boven vond hij Lies gehurkt bij een bergje konijnenkeutels. Het helmgras wees met de wind mee. Zijn adem werd afgeknepen. Hij voelde de luwte van de duinpan. Hij herinnerde zich het zand tussen zijn billen en Esthers naakte bovenlichaam dat afstak tegen een deken van sterren. Lies was hier verwekt.

En nu zat ze daar. Bij een hoopje stront. Hij ging naast haar zitten.

‘Weet je wat dat zijn Lies?’

Ze zei niets. Hij hield haar een keuteltje voor de neus.

‘Dit is konijnenpoep.’

Ze trok een vies gezicht.

‘Konijnen hebben hele schone poep hoor.’

Hij gaf haar een por in haar zij. Giechelend zakte ze om. Ze bleef op haar rug liggen.

Hij zag dat de zon haar een paar kleine sproeten had gegeven. Ze leek op haar moeder. Alsof hij dat al die tijd niet gezien had. Ze was hun dochter, zíjn dochter. Hoe kon hij hier niet van houden? Ze verdiende veel meer. Meer in ieder geval dan een slappe zak van een vader, die zich verschool achter knorrige buien en de rest van zijn gevoelens zo ver mogelijk wegstopte. Zonder geluid begon hij te huilen. Dat had hij sinds de crematie niet meer gedaan.


Het leek of de zeewind de prop uit zijn hoofd had geblazen. Of hem in ieder geval een stukje had verschoven. De tranen liepen van zijn wangen en kleurden het droge zand donker.

‘Ik mis mamma, Lies. Heel erg.’

Lies keek hem met grote ogen aan.

‘Ik vind het zo jammer dat ze er niet meer is. Maar dat is jouw schuld niet. En ik doe soms een beetje boos, maar dat wil ik helemaal niet.’

Aan haar gezicht zag hij dat ze er niets van begreep.

‘Want ik vind je hartstikke lief.’

Dit moest een gek gezicht zijn. Hij pakte haar stevig vast.

- ‘Auw, pappa.’

Tom lachte en haalde snotterend zijn neus op.



6

Hij had hun broekspijpen opgerold en de schoenen uitgedaan. Deze hingen met de veters aan elkaar geknoopt aan zijn rugzak. De zee was nu rustig. Het was eb en langs zijn voeten voelde hij het water terugtrekken. De voetafdrukken die ze achterlieten verdwenen met de volgende golf.

Hij hield van de kalme zee. Het was moeilijker om haar niet gelijk de rug toe te keren als het ging stormen en de golven wild over elkaar heen klapten. Maar vluchten had weinig zin. De zee zou er altijd zijn.

Tom hield de kleine hand van zijn dochter stevig vast. Hij snoof de zeelucht op. Misschien kon hij Lies vanavond de zeevonk laten zien. Hij keek haar boven op het hoofd. De wind stoof haar haren alle kanten op.

Ze zou waarschijnlijk krullen krijgen.


No comments: