Wednesday, April 25, 2007

Opinie: De markt biedt niet altijd de oplossing

In het artikel Kabinet is pas echt sociaal als het meer privatiseert (Forum, 19 maart) gebruiken Frans de Graaf en Auke Leen de discussie rond de privatisering van overheidsbedrijven om hun betoog voor het liberalisme kracht bij te zetten. Maar ze gaan voorbij aan de gevolgen die marktwerking heeft voor de kwaliteit van publieke goederen.
Wouter Bos heeft zich duidelijk uitgesproken tegen privatisering, indien dat niet noodzakelijk is. Dit is een doorn in het oog van De Graaf en Leen, die de vrije markt onvoorwaardelijk zien als de motor achter alle welvaart. Privatiseer overheidsbedrijven en de treinen zullen beter rijden, de post zal beter bezorgd worden en een telefoongesprek zal goedkoper worden. Leve het evangelie van Adam Smith!

Het blijkt maar weer dat ook de liberalen, dé verkondigers van vrijheid, zich nog lang niet ontdaan hebben van al hun dogma’s. De Graaf en Leen strooien met hun antieke interpretaties van het liberalisme, dat het een lieve lust is. Ze zullen het niet overal zo bedoelen, maar doordat ze weigeren te nuanceren en ook de nadelen van de markt te benoemen, blijven ze hangen in een lofzang op het kapitalisme en een directe aanval op de collectieve sector.

‘De markt is gebaseerd op de uniciteit van ieder mens en biedt hem ruimte zijn eigen, vrije keuzes te maken’, menen ze. Zo had het in mijn economieboek kunnen staan. Een verschil is echter, dat in dat boek nog sprake was van het theoretische model van de markt: de perfecte concurrentie met volledige informatie. Helaas is de markt zoals wij die kennen verre van transparant en kent zij vaak maar enkele machtige spelers. Bedrijven die niets geven om de ‘uniciteit van ieder mens’ en er alles aan doen om de vrije keuze van de consument zo te manipuleren dat er maximaal verdiend wordt. De Graaf en Leen hebben echter vertrouwen in de zelfregulerende werking en de moraal van de markt, die zou ontstaan doordat bedrijven in al hun keuzes de mening van de consument in acht neemt: ‘Vertrouwen en eerlijkheid worden door anderen gewaardeerd, egoïsme en bedrog niet’. Helaas komt het omgekeerde dichter bij de realiteit in de buurt. Ervaring heeft de meeste bedrijven geleerd dat het vaak rendeert om de afnemers zand in de ogen te strooien. Geen handje zand, geen kruiwagens, maar hele vrachtschepen laten de bedrijven aanrukken om de ‘vrije’ consument een product te laten kopen waarvan hij niet weet wat er in zit, hoe het gemaakt wordt en waar het vandaan komt. Waarschijnlijk heeft hij het product niet eens nodig.

Ik neem het de bedrijven helemaal niet kwalijk. Bedrijven hebben namelijk helemaal geen moraal. Aan de grondslagen van het kapitalistisch systeem vinden we geen waarden en principes, maar één doel: winstmaximalisatie. De Graaf en Leen zien juist bij de publieke sector de immoraliteit als probleem. Deze ‘heeft als nadeel dat burgers immoreel gedrag van politici en ambtenaren nauwelijks kunnen afstraffen’. Zowel bedrijfsleven als overheid kennen natuurlijk rigide, bureaucratische structuren en doofpotaffaires. Kabinet en tweede kamer zijn niet zo heel veel anders dan bedrijven; ze hebben beiden ook maar één doel. De tweede kamer streeft naar stemmenmaximalisatie en het kabinet naar conflictminimalisatie, ze wil enkel haar vier jaar uitzitten. Hierdoor vindt inderdaad ook misleiding en bedrog plaats. Of achterkamertjespolitiek, geeft het een naam. Maar een duidelijk verschil tussen publieke sector en markt is, dat bestuurders in de politiek naast hun zojuist genoemde primaire doel nog een ander, groter doel hebben: de partij-idealen. Dus toch een moraal.

Goed, terug naar waar het allemaal om ging: privatisering of geen privatisering? ‘Wie de menselijke maat de ruimte wil geven, moet een beslissing om overheidseigendom al dan niet te verkopen, laten afhangen van de belangen van individuele burgers en niet van het collectief’, stellen De Graaf en Leen. Het klinkt wervend, maar je kunt het ook een andere kant op lezen. Want is het belang van individuen behartigen niet juist wat de overheid doet? Net als de markt dan, op een belangrijk verschil na: voor de waardevrije markt is iedereen gelijk, terwijl de overheid kan onderkennen dat het belang van bepaalde individuen zwaarder weegt. ‘Het gaat om de concrete belangen van individuele burgers’, proberen De Graaf en Leen nog, maar dit geeft juist het belang van een degelijke publieke sector aan. De overheid dient daar in te grijpen waar zij het niet eens is met de (verwachte) uitkomst van het prijsmechanisme van de markt. Hoewel volgens dit prijsmechanisme een groot deel van de bevolking tevreden of misschien wel meer tevredener zou zijn, kiest de overheid niet voor privatisering om de concrete belangen van een aantal individuele burgers te beschermen. Van de boer in Delfzijl, die anders geen post krijgt omdat hij tien kilometer van het dichtbijzijnde dorp vandaan woont. Van de hoogbejaarde dame in Noordeloos, waar anders geen bus zou rijden omdat er maar vijfhonderd mensen wonen. Het is niet noodzakelijk voor een publiek goed om de hele maatschappij ten goede te komen, het dient om de negatieve bijeffecten van marktwerking tegen te gaan.

Met het toezeggen van vertrouwen in de burger impliceert kabinet Balkenende IV volgens De Graaf en Leen een vertrouwen in de markt te hebben. Maar spreken van vertrouwen gaat uit van een moraal. Een moraal die de markt niet heeft. En de overheid wel.

Hier en daar menen De Graaf en Leen een concreet argument in hun voordeel gevonden te hebben, maar deze zijn vaak net zo makkelijk de andere kant op uit te leggen. Met een opstapeling van drogredenen komen ze in hun betoog niet verder dan luchtfietserij tussen maatschappijtheorieën, waarin zij een duidelijke motivatie voor privatisering niet over het voetlicht krijgen.

No comments: