Tuesday, February 20, 2007

Verhaal: Für Mamma

‘Er was niemand in huis. We hadden nooit iemand in huis.’

‘U snapt toch dat het niet kan, meneer van Kalshoven.’

‘Wilt u nu zeggen dat er wel iemand was?’

Ik heb geen idee wat ze bedoelt.

‘Nee, daar heb ik het niet over. Natuurlijk was er niemand.’

Ze kijkt me indringend aan. Het is geen prettig gesprek. De kamer, die op de tafel waar we aan zitten, twee grote hoekige dossierkasten en een kapstok na leeg is, biedt weinig punten waar ik mijn blik op kan richten. Ik kijk haar maar in de ogen. Het witte tl-licht maakt haar rimpels tot donkere groeven.

‘Maar het was telkens hetzelfde deuntje?’

‘Het was geen deuntje, het was de complete uitvoering.’

‘Goed, telkens precies dezelfde uitvoering?’

‘Ja. En als het stuk uit was begon ze weer opnieuw.’

‘Hét, meneer van Kalshoven.’

‘Nee. Ze.’

‘U werkt niet mee.’

‘U ook niet mevrouw.’

‘Snapt u waarom we dit gesprek hebben?’

‘Omdat u graag wil bewijzen dat ik kierewiet ben.’

Ze zucht.

‘Ik sta aan uw kant. Ik wil u helpen.’

Alsof ik daar op zit te wachten.

‘Mooie hulp, als u dan eerst gelooft wat ik zeg.’

‘Dat kan ik helaas niet.’

‘Hoe wilt u mij dan helpen. Trouwens, ik heb geen hulp meer nodig. Ik heb het probleem zelf toch opgelost?’

‘Dat was geen oplossen. We komen niet verder als u maar bij die kat blijft hangen. Laten we nou eens aannemen dat het niet de poes was.’

‘Jansje, maar ze was het wel.’

‘Ja, maar laten we nu eens aannemen dat het niet Jansje was.’

Ze gelooft me niet. En nu probeert ze me in de war te maken. Ik moet niet in haar trucjes trappen. Het was Jansje, zeker.

‘Nee, neemt u maar aan dat het ze het wel was.’

‘Kunt u dan rechtvaardigen wat u haar aangedaan heeft?’

‘Het was een kat. Een stomme rotkat. Denkt u dat ik er spijt van heb? Ze heeft mijn leven altijd zuur gemaakt.’

‘U zegt zelf, het was een kat. Kan een kat iemand het leven zuur maken? Is dat niet een beetje overdreven?’

Jansje kon prima doen alsof. Altijd als mijn moeder in het souterrain leerlingen ontving lag dat beest op de vleugel. Zogenaamd te spinnen. Als ik alleen met haar was krabde ze me van onder tot boven open. ‘Wat heb je nou weer gedaan Henk?’, vroeg mijn moeder dan. In haar ogen was het een doodgewone schootkat.

‘Hebt u wel eens een maand achtereen niet geslapen mevrouw?’

‘Nee, maar dat doet er niet toe.’

‘Ik kan u vertellen, het drijft een mens tot wanhoop.’

Ze tuurt in de map die opengeslagen voor haar op tafel ligt.

‘Uw moeder hield van Beethoven?’

‘Wat heeft mijn moeder hiermee te maken?’

‘Wanneer is uw moeder overleden, meneer van Kalshoven?’

‘Vijftien juni.’

‘Dat is ruim een maand geleden.’

‘Ja, wat wilt u nu zeggen.’

‘De meeste mannen van vijftig hebben niet zo’n band met hun moeder. En wonen er al helemaal niet bij in. Het gebeurt vaker dat iemand ernstig in de war raakt na het verlies van een dierbare.’

‘Ik ben niet in de war.’

‘U wordt al een maand lang wakker gehouden door een kat die nacht na nacht Für Elise speelt.’

‘Ja.’

‘Dat is niet gewoon.’

‘Nee, precies. Eindelijk snapt u het.’

‘Ik bedoel dat het niet normaal is dat u denkt dat een oude cyperse kat een moeilijk muziekstuk op de piano kan spelen.’

‘Ik ben toch niet gek, ik heb haar op heterdaad betrapt.’

‘Was dat afgelopen donderdag?’

‘Ja, het moet een uur of vier geweest zijn. Ik had natuurlijk nog geen oog dicht gedaan. Heel stil ben ik naar beneden gelopen. Toen ik de deur naar het souterrain open deed, had net het laatste akkoord geklonken. Vanaf het klavier stond ze me uitdagend aan te kijken.’

‘En toen bent u naar de vleugel toegelopen en hebt u de klep dichtgeslagen.’

‘Ik hield haar tegen, zodat ze niet weg kon. Ze heeft mijn hele armen opengehaald.’

Ik laat haar de halen op mijn armen zien. Een web van krassen siert mijn handen en mijn onderarmen. Ze kijkt er niet van op.

‘Ik moest drie keer met de klep slaan voordat ze ophield met bijten en krabben.’

‘U kijkt nogal triomfantelijk.’

Ik zeg niets. Het is even stil. Ze knijpt haar ogen een beetje dicht.

‘Hoe lang is uw vader al dood?’

‘Zeven jaar.’

‘Had u het zelfde gevoel toen die overleed?’

Ik wend mijn blik af en staar naar de tafel.

‘Ik ben moe.’

‘Ik geloof dat we u hier nog even moeten houden, meneer van Kalshoven.’

‘Oké.’

Ze staat op en pakt de witte jas van de kapstok. Met een grote klap valt de metalen deur in het slot. De grijze muren maken me rustig. Heel zacht hoor ik twee elkaar afwisselende tonen opkomen. Ik herken de hoge E en de Dis, de begintonen van Beethovens beroemde pianostuk. Mijn hart slaat over. Ik roep mezelf tot de orde. Jansje is dood.

Het zijn waarschijnlijk gewoon de verwarmingsbuizen.


No comments: